|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | Alzo zegt de HEERE tot1) Zijn gezalfde,2) tot Cores,1) wiens rechterhand Ik vat, om de volken3) voor zijn aangezicht7) neder te werpen; en Ik zal de lendenen4) der koningen5) ontbinden,6) om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: |
2) | Ik zal voor uw aangezicht8) gaan, en Ik zal de kromme wegen9) recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan.10) |
3) | En Ik zal u geven de schatten,11) die in de duisternissen zijn, en de verborgene12) rijkdommen; opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u13) bij uw naam roept, de God van Israel; |
4) | Om Jakobs,14) Mijns knechts wil, en Israels, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe,15) hoewel gij Mij16) niet kendet. |
5) | Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden,17) hoewel gij Mij niet kent. |
6) | Opdat men wete, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij18) niets is, Ik ben de HEERE, en niemand meer. |
7) | Ik formeer19) het licht, en schep de duisternis;20) Ik maak den vrede21) en schep het kwaad,22) Ik, de HEERE, doe al deze dingen. |
8) | Drupt, gij hemelen!23) van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid;24) en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse,25) en gerechtigheid te zamen26) uitspruiten; Ik, de HEERE, heb ze geschapen.27) |
9) | Wee dien,28) die met zijn Formeerder29) twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen?30) |
10) | Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw:31) Wat baart gij? |
11) | Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israels, en deszelfs Formeerder: Zij32) hebben Mij33) van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen,34) zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? |
12) | Ik heb de aarde gemaakt,35) en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir36) bevel gegeven. |
13) | Ik heb hem37) verwekt38) in gerechtigheid, en al zijn wegen39) zal Ik recht maken; hij zal40) Mijn stad bouwen,41) en hij zal Mijn gevangenen42) loslaten,43) niet voor prijs,44) noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. |
14) | Alzo zegt de HEERE: De arbeid45) der Egyptenaren en de koophandel46) der Moren en der Sabeers, der mannen47) van grote lengte, zullen tot u overkomen,48) en zij zullen de uwe zijn,49) zij zullen u navolgen, in boeien50) zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk,51) God is in u, en er is anders geen God meer. |
15) | Voorwaar,52) Gij zijt een God, Die Zich verborgen53) houdt, de God Israels, de Heiland. |
16) | Zij zullen beschaamd54) en ook tot schande worden, zij allen; te zamen zullen zij met schande heengaan, die de afgoden maken.55) |
17) | Maar Israel wordt verlost57) door den HEERE, met58) een eeuwige verlossing; gijlieden59) zult niet beschaamd noch tot schande worden, tot in alle eeuwigheden.56)60) |
18) | Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, Die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft; Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig61) zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men62) daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer. |
19) | Ik heb niet63) in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij te vergeefs;64) Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid65) spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt. |
20) | Verzamelt u, en komt, treedt hier toe samen,66) gijlieden,67) die van de heidenen ontkomen zijt! Zij weten niets, die hun houten68) gesneden beelden dragen, en een god aanbidden, die niet verlossen kan. |
21) | Verkondigt69) en treedt70) hier toe, ja, beraadslaagt71) samen: wie heeft dat laten horen van ouds her?72) Wie heeft dat van toen af73) verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? en er is geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, niemand is er dan Ik. |
22) | Wendt U74) naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden75) der aarde! want Ik ben God, en niemand meer. |
23) | Ik heb gezworen bij Mijzelven,78) er is een woord der gerechtigheid76) uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren:77) dat Mij alle knie79) zal gebogen worden, alle tong80) Mij zal zweren. |
24) | Men zal81) van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE82) zijn gerechtigheden83) en sterkte;84) tot Hem zal men komen;85) maar zij zullen beschaamd worden86) allen, die tegen Hem ontstoken zijn. |
25) | Maar in den HEERE87) zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad88) van Israel. |