< Jesaja 40 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Troost, troost Mijn volk, zal ulieder1) God zeggen.2)
2)Spreekt3) naar het hart4) van Jeruzalem,5) en roept haar toe,6) dat haar strijd7) vervuld is, dat haar ongerechtigheid8) verzoend is,9) dat zij van de hand10) des HEEREN dubbel11) ontvangen heeft voor al haar zonden.
3)Een stem12) des roependen13) in de woestijn: Bereidt den weg14) des HEEREN, maakt recht in de wildernis15) een baan16) voor onzen God!
4)Alle dalen17) zullen verhoogd worden, en alle bergen18) en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is,19) dat zal recht, en wat hobbelachtig is,20) dat zal tot een vallei21) gemaakt worden.
5)En de heerlijkheid22) des HEEREN zal geopenbaard23) worden; en alle vlees24) te gelijk zal zien,25) dat het26) de mond des HEEREN gesproken heeft.
6)Een stem zegt:27) Roept!28) En hij zegt:29) Wat zal ik roepen? Alle vlees30) is gras,31) en al zijn goedertierenheid32) als een bloem des velds.
7)Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, het volk is gras.33)
8)Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat34) in der eeuwigheid.
9)O Sion,35) gij verkondigster36) van goede boodschap,37) klim op een hogen berg; o Jeruzalem,35) gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie hier is uw God!38)
10)Ziet, de Heere HEERE39) zal komen tegen den sterke,40) en Zijn arm zal heersen;41) ziet, Zijn loon42) is bij Hem,43) en Zijn arbeidsloon44) is voor Zijn aangezicht.
11)Hij zal Zijn kudde45) weiden46) gelijk een herder; Hij zal de lammeren47) in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden48) zal Hij zachtjes leiden.
12)Wie heeft49) de wateren met Zijn vuist50) gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling51) het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag, en de heuvelen in een weegschaal?
13)Wie heeft den Geest52) des HEEREN bestierd,53) en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen?54)
14)Met wien55) heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand56) zou geven, en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren, en Hem zou bekend maken den weg des veelvoudigen57) verstands?
15)Ziet, de volken zijn geacht58) als een druppel59) van een emmer, en als een stofje van de weegschaal;60) ziet, Hij werpt61) de eilanden henen als dun stof!
16)En de Libanon62) is niet genoegzaam63) om te branden,64) en zijn gedierte65) is niet genoegzaam ten brandoffer.
17)Alle volken zijn als niets66) voor Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan niet, en ijdelheid.67)
18)Bij wien dan zult gij68) God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen?
19)De werkmeester69) giet73) een beeld,70) en de goudsmid71) overtrekt72) het met goud, en giet er zilveren ketenen toe.
20)Die verarmd is, dat hij niet74) te offeren heeft, die kiest een hout uit, dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester, om een beeld te bereiden, dat niet wankele.75)
21)Weet gijlieden niet?76) Hoort gij niet? Is het u van den beginne77) aan niet bekend gemaakt! Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet?
22)Hij is het,78) Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen;79) Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek, en breidt80) ze uit als een tent, om te bewonen;
23)Die de vorsten te niet maakt;81) de richters der aarde maakt Hij82) tot ijdelheid.
24)Ja, zij83) worden niet geplant,84) ja, zij worden niet gezaaid, ja, hun afgehouwen stam wortelt niet in de aarde; ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind zal hen als een stoppel85) wegnemen.
25)Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige.86)
26)Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen87) geschapen heeft; Die in getal hun heir88) voortbrengt;89) Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten, en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist.90)
27)Waarom zegt gij dan, o Jakob!91) en spreekt, o Israel! mijn weg92) is voor den HEERE verborgen, en mijn recht93) gaat van mijn God voorbij?
28)Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord, dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat94) wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand.
29)Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft.
30)De jongen95) zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen;
31)Maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen;96) zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden;97) zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.