|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | Maak u op,1) word verlicht,2) want uw Licht komt,3) en de heerlijkheid4) des HEEREN gaat over u op.5) |
2) | Want zie, de duisternis zal6) de aarde bedekken,7) en donkerheid6) de volken;7) doch over u10) zal de HEERE8) opgaan,9) en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. |
3) | En de heidenen zullen tot uw licht gaan,11) en koningen tot den glans, die u is12) opgegaan. |
4) | Hef uw ogen13) rondom op, en zie, die allen14) zijn vergaderd, zij komen tot u;15) uw zonen16) zullen van verre komen, en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd17) worden. |
5) | Dan zult gij het zien en18) samenvloeien,19) en uw hart zal vervaard20) zijn en verwijd21) worden; want de menigte22) der zee zal tot u gekeerd23) worden, het heir24) der heidenen zal tot u komen.25) |
6) | Een hoop kemelen zal u bedekken,26) de snelle kemelen27) van Midian28) en Hefa;29) zij allen30) uit Scheba31) zullen komen;32) goud33) en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen den overvloedigen34) lof des HEEREN boodschappen.35) |
7) | Al de schapen van Kedar36) zullen tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth37) zullen u dienen; zij zullen met welgevallen38) komen op Mijn altaar,39) en Ik zal het huis40) Mijner heerlijkheid heerlijk maken. |
8) | Wie zijn deze,41) die daar komen42) gevlogen43) als een wolk,44) en als duiven tot haar vensters?45) |
9) | Want46) de eilanden47) zullen Mij verwachten, en de schepen48) van Tarsis vooreerst, om uw kinderen49) van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN50) uws Gods, en tot den Heilige50) Israels, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft.51) |
10) | En de vreemden52) zullen uw muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen53) heb Ik Mij over u ontfermd. |
11) | En uw poorten54) zullen steeds openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. |
12) | Want het volk en het koninkrijk, welke u55) niet zullen dienen, die zullen vergaan;56) en die volken zullen gans57) verwoest worden. |
13) | De heerlijkheid58) van Libanon zal tot u komen, de denneboom, de beukeboom59) en de busboom te gelijk, om te versieren de plaats Mijns60) heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner61) voeten heerlijk maken. |
14) | Ook zullen, zich buigende,62) tot u komen de kinderen dergenen, die u onderdrukt hebben, en allen, die u gelasterd63) hebben zullen zich nederbuigen64) aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN,65) het Sion66) van den Heilige Israels. |
15) | In plaats dat gij verlaten67) en gehaat zijt geweest, zodat niemand68) door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot70) een eeuwige heerlijkheid,69) tot een vreugde van geslacht tot geslacht. |
16) | En gij zult de melk71) der heidenen zuigen, en gij zult de borsten72) der koningen zuigen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.73) |
17) | Voor koper74) zal Ik goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer; en zal uw opzieners75) vreedzaam maken,76) en uw drijvers77) rechtvaardigen.78) |
18) | Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; maar uw muren80) zult gij Heil heten, en uw poorten81) Lof.79) |
19) | De zon82) zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE83) zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God84) tot uw Sierlijkheid. |
20) | Uw zon85) zal niet meer ondergaan, en uw maan86) zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig87) licht wezen, en de dagen uwer treuring88) zullen een einde nemen.89) |
21) | En uw volk90) zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn,91) zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten;92) zij zullen zijn een spruit93) Mijner plantingen, een werk94) Mijner handen, opdat Ik95) verheerlijkt worde. |
22) | De kleinste96) zal tot duizend97) worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks te zijner tijd98) snellijk99) doen komen. |