< Jesaja 10 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Wee dengenen,1) die ongerechte inzettingen inzetten,2) en den schrijvers,3) die moeite4) voorschrijven;
2)Om de armen5) van het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volks te roven, opdat de weduwen6) hun buit worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen!
3)Maar wat zult gijlieden doen ten dage7) der bezoeking, en der verwoesting,8) die van verre komen zal?9) Tot wien10) zult gij vlieden om hulp, en waar zult gij uw heerlijkheid11) laten?
4)Dat elkeen zich niet zou buigen12) onder de gevangenen, en vallen onder de gedoden? Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
5)Wee den Assyrier,13) die de roede14) Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid15) is een stok in hun hand!16)
6)Ik zal hem zenden17) tegen een huichelachtig volk,18) en Ik zal hem bevel19) geven tegen het volk20) Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove,21) en plundere de plundering, en stelle het ter vertreding,22) gelijk het slijk der straten.
7)Hoewel hij het zo niet meent,23) en zijn hart alzo niet denkt, maar hij zal24) in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken.
8)Want hij zegt: Zijn niet25) mijn vorsten al te zamen koningen?
9)Is niet26) Kalno27) gelijk Karchemis?28) Is Hamath29) niet gelijk Arfad?30) Is niet Samaria gelijk Damaskus?
10)Gelijk als mijn hand gevonden31) heeft de koninkrijken der afgoden,32) ofschoon33) hun gesneden beelden beter34) zijn,35) dan die van Jeruzalem,36) en dan die van Samaria;
11)Gelijk als ik gedaan heb aan Samaria en aan haar afgoden, zou ik alzo niet kunnen37) doen aan Jeruzalem en aan haar afgoden?38)
12)Want het zal39) geschieden, als de HEERE40) een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik41) te huis zoeken42) de vrucht43) van de grootsheid des harten van den koning44) van Assyrie, en de pracht van de hoogheid45) zijner ogen.
13)Omdat hij46) gezegd heeft: Door de kracht mijner hand heb ik het gedaan, en door mijn wijsheid, want ik ben47) verstandig; en ik heb de landpalen48) der volken weggenomen, en heb hun voorraad49) geroofd, en heb als een geweldige50) de inwoners51) doen nederdalen;
14)En mijn hand heeft gevonden het vermogen52) der volken, als een nest,53) en ik heb het ganse54) aardrijk samengeraapt, gelijk men de eieren die verlaten zijn, samenraapt; en er is niemand geweest, die een vleugel55) verroerde, of den bek56) opendeed, of piepte.57)
15)Zal58) een bijl59) zich beroemen tegen dien, die daarmede houwt? Zal een zaag59) pochen60) tegen dien, die ze trekt?61) Alsof een staf bewoog62) degenen, die hem opheffen? Als men een stok63) opheft, is het geen hout?
16)Daarom zal de Heere HEERE der heirscharen onder67) zijn64) vetten65) een magerheid66) zenden; en onder zijn heerlijkheid68) zal Hij een brand69) doen branden, als den brand des vuurs.
17)Want het Licht70) van Israel zal tot een vuur71) zijn,72)75)75) en zijn Heilige73) tot een vlam,74) welke in brand steken en verteren zal zijn doornen76) en zijn distelen,76) op een dag.77)
18)Ook zal Hij83) verteren78) de heerlijkheid zijns79) wouds80) en zijns vruchtbaren velds;81) van de ziel af,82) tot het vlees toe; en hij zal zijn,84) gelijk als wanneer een vaandrager versmelt.85)
19)En de overgebleven86) bomen zijns wouds zullen weinig87) in getal zijn, ja,88) een jongen zou ze opschrijven.
20)En het zal89) geschieden te dien dage, dat het overblijfsel90) van Israel, en de ontkomenen91) van het huis Jakobs niet meer steunen92) zullen op dien,93) die ze geslagen heeft; maar zij zullen steunen op den HEERE, den Heilige Israels,94) oprechtelijk.95)
21)Het overblijfsel96) zal wederkeren,97) het overblijfsel van Jakob,98) tot den sterken God!
22)Want99) ofschoon uw volk, o Israel! is gelijk het zand100) der102) zee, zo zal toch maar het overblijfsel daarvan101) wederkeren; de verdelging103) is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid.
23)Want een verdelging, die vastelijk besloten is, zal de Heere HEERE der heirscharen doen in het midden dezes gansen lands.
24)Daarom zegt de Heere HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Sion woont! voor Assur, als hij u met de roede zal slaan, en hij zijn staf104) tegen u zal opheffen, naar de wijze105) der Egyptenaren;
25)Want nog106) een klein weinig,107) zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot hun108) vernieling.109)
26)Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem110) een gesel111) verwekken, gelijk114) de slachting112) van Midian was aan de rots van Oreb;113) en gelijk Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal, naar de wijze115) der Egyptenaren.
27)En het zal geschieden ten zelfden dage, dat zijn last116) zal afwijken van uw schouder, en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden,117) om des Gezalfden wil.118)
28)Hij komt119) te Ajath,120) hij trekt door Migron;121) te Michmas122) legt hij zijn123) gereedschap af.
29)Zij trekken door den doorgang,124) te Geba125) houden zij hun vernachting; Rama126) beeft, Gibea Sauls vlucht.127)
30)Roep128) luide met uw stem, gij dochter129) van Gallim! laat ze horen130) tot Lais toe,131) o ellendige Anathoth!132)
31)Madmena133) vliedt weg,134) de inwoners van Gebim vluchten135) met hopen.
32)Nog een dag blijft136) hij te137) Nob;138) hij zal139) zijn hand bewegen140) tegen den berg141) der dochter142) van Sion, den heuvel143) van Jeruzalem.
33)Doch ziet, de Heere HEERE der heirscharen zal met geweld144) de takken145) afkappen,146) en die hoog147) van gestalte zijn, zullen nedergehouwen worden; en de verhevenen148) zullen vernederd worden.
34)En Hij zal149) met ijzer150) de verwarde151) struiken des wouds omhouwen; en de Libanon152) zal vallen door den Heerlijke.153)