< Jesaja 29 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Wee Ariel,1) Ariel! de stad,2) waarin David gelegerd3) heeft; doet jaar4) tot jaar; laat ze5) feestofferen6) slachten.
2)Evenwel7) zal Ik8) Ariel beangstigen, en er zal treuring en droefheid wezen, en die stad10) zal Mij gelijk11) Ariel zijn.9)
3)Want Ik zal een leger12) in het rond13) om u slaan,14) en Ik zal u belegeren met bolwerken,15) en Ik zal vestingen tegen u16) opwerpen.
4)Dan zult gij vernederd17) worden, gij zult uit de aarde spreken, en uw spraak zal uit het stof zachtjes voortkomen; en uw stem zal zijn uit de aarde als van een tovenaar,19) en uw spraak zal uit het stof piepen.18)
5)En de menigte20) uwer vreemde soldaten zal zijn gelijk21) dun stof, en de menigte der tirannen22) als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden.
6)Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden met donder,23) en met aardbeving, en groot geluid,24) met wervelwind, en onweder, en de vlam25) eens verterenden vuurs.
7)En gelijk26) de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn, die tegen Ariel27) strijden zullen; zelfs allen, die tegen haar28) en haar vestingen strijden, en haar beangstigen zullen.
8)Het zal alzo zijn, gelijk29)29) wanneer een hongerige droomt, en ziet,30) hij eet; maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel31)31) ledig; of, gelijk als wanneer een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar als hij ontwaakt, ziet, zo is hij nog mat,32) en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn, die tegen den berg33) Sion krijgen.
9)Zij34)39) vertoeven,35) daarom verwondert u;36) zij zijn vrolijk,37) derhalve roept38) gijlieden; zij zijn dronken,40) maar niet van wijn;41) zij waggelen, maar niet van sterken drank.
10)Want de HEERE heeft over ulieden42) uitgegoten43) een geest44) des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen45) toegesloten; de profeten,46) en uw hoofden,47) en de zieners48) heeft Hij verblind.49)
11)Daarom is ulieden alle gezicht50) geworden als de woorden51) van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een, die lezen kan,52) zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld.
12)Of men geeft het boek aan een, die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen.
13)Want de Heere heeft gezegd: Daarom53) dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze,54) waarmede zij Mij vrezen,55) mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;
14)Daarom, ziet, Ik zal voorts56) wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen.57)
15)Wee dengenen, die zich diep58) versteken willen voor den HEERE, hun raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons?
16)Ulieder59) omkeren is, alsof de pottenbakker geacht werd als leem, dat het maaksel zeide van zijn maker: Hij heeft mij niet gemaakt; en het geformeerde vat van zijn pottenbakker zeide: Hij verstaat het niet.
17)Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon60) in een vruchtbaar61) veld zal veranderd worden, en het vruchtbare veld61) voor een woud geacht zal worden?
18)En te dien dage zullen de doven62) horen63) de woorden des Boeks;64) en de ogen der blinden,65) zijnde uit de donkerheid66) en uit de duisternis, zullen zien.
19)En de zachtmoedigen67) zullen vreugde op vreugde68) hebben in den HEERE;69) en de behoeftigen70) onder de mensen zullen zich in den Heilige Israels verheugen.71)
20)Wanneer72) de tiran een einde zal hebben, en dat het met den bespotter uit zal zijn, en dat allen,73) die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn;
21)Die een mens schuldig74) maken om een woord,75) en leggen dien strikken, die hen bestraft in de poort;76) en die den rechtvaardige verdrijven in het woeste.77)
22)Daarom zegt de HEERE, Die Abraham verlost heeft,78) tot het huis79) van Jakob alzo: Jakob zal nu80) niet meer beschaamd worden, en nu zal zijn aangezicht niet meer bleek worden;81)
23)Want als hij82) zijn kinderen,83) het werk84) Mijner handen, zien zal in het midden van hen, zullen zij85) Mijn Naam heiligen;86) en zij zullen den Heilige87) Jakobs heiligen, en den God van Israel vrezen.88)89)
24)En die dwalende van geest zijn, zullen tot verstand90) komen, en de murmureerders91) zullen de lering92) aannemen.