< Jesaja 49 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Hoort naar Mij,1) gij eilanden!2) en luistert toe, gij volken van verre! De HEERE heeft Mij geroepen3) van den buik af, van Mijner moeders4) ingewand af heeft Hij Mijn Naam5) gemeld.6)
2)En Hij heeft Mijn mond gemaakt7) als een scherp zwaard, onder de schaduw8) Zijner hand heeft Hij Mij bedekt;9) en Hij heeft Mij tot een zuiveren10) pijl gesteld,11) in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen.
3)En Hij heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht,12) Israel, door Welken Ik13) verheerlijkt zal worden.
4)Doch Ik zeide:14) Ik heb te vergeefs15) gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk16) en ijdellijk toegebracht;17) gewisselijk,18) Mijn recht19) is bij den HEERE, en Mijn werkloon is bij Mijn God.
5)En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik Jakob20) tot Hem wederbrengen zou; maar Israel21) zal zich niet verzamelen laten;22) nochtans23) zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God zal Mijn Sterkte zijn.24)
6)Verder zeide Hij: Het is te gering,25) dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten26) de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden27) in Israel; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil29) te zijn tot aan het einde der aarde.28)
7)Alzo zegt de HEERE, de Verlosser van Israel, Zijn Heilige,30) tot de verachte ziel,31) tot Dien, aan Welken het volk32) een gruwel heeft, tot den Knecht33) dergenen, die heersen:34) Koningen zullen het zien35) en opstaan,36) ook vorsten, en zij zullen zich37) voor U buigen; om des HEEREN wil,38) Die getrouw is,39) om den Heilige Israels,40) Die U verkoren heeft.41)
8)Alzo zegt de HEERE:42) In dien tijd43) des welbehagens heb Ik44) U47) verhoord,45) en ten dage46) des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren,48) en Ik zal U geven tot een verbond49) des volks,50) om het aardrijk51) op te richten, om de verwoeste52) erfenissen te doen beerven;
9)Om te zeggen tot de gebondenen:53) Gaat uit; tot hen, die in duisternis zijn:54) Komt te voorschijn;55) zij zullen56) op de wegen57) weiden, en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen.
10)Zij zullen niet58) hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken;59) want hun Ontfermer60) zal ze leiden, en Hij zal hen61) aan de springaders der wateren zachtjes leiden.
11)En Ik zal62) al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn banen zullen verhoogd zijn.63)
12)Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en van het westen,64) en geen uit het land van Sinim.65)
13)Juicht,66) gij hemelen! en verheug u, gij aarde! en gij bergen!67) maakt gedreun met gejuich; want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.
14)Doch Sion zegt:68) De HEERE heeft mij verlaten, en de HEERE heeft mij vergeten.
15)Kan ook een vrouw haar zuigeling69) vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon70) haars buiks? Ofschoon71) deze vergate,72) zo zal Ik toch u niet vergeten.73)
16)Zie, Ik heb u74) in de beide handpalmen gegraveerd;75) uw muren76) zijn steeds77) voor Mij.
17)Uw zonen78) zullen zich haasten; maar uw verstoorders79) en uw verwoesters zullen van u uitgaan.80)
18)Hef uw ogen op rondom, en zie, alle deze81) vergaderen zich, zij komen tot u;82) Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met alle dezen83) als met een sieraad84) bekleden, en gij zult ze u aanbinden, gelijk een bruid.85)
19)Want in86) uw woeste en uw eenzame plaatsen, en uw verstoord87) land, gewisselijk, nu zult gij88) benauwd89) worden van inwoners; en die u verslonden,90) zullen zich verre van u maken.
20)Nog zullen de kinderen,91) waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: De plaats92) is mij te nauw, wijk van mij,93) dat ik wonen moge.
21)En gij zult zeggen94) in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis95) gegaan, en weggeweken;96) wie heeft mij dan dezen opgevoed? Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren dezen?
22)Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Mijn hand97) opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken;98) dan zullen zij99) uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden.
23)En koningen100) zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen;102) zij zullen zich103) voor u buigen met het aangezicht ter aarde, en zij zullen het stof104) uwer voeten lekken; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten.101)
24)Zou ook105) een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen106) ontkomen?
25)Doch alzo zegt de HEERE: Ja,107) de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vangst des tirans zal ontkomen;108) want met uw twisters109) zal Ik twisten, en uw kinderen zal Ik verlossen.110)
26)En Ik zal uw111) verdrukkers spijzen met hun eigen vlees, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden, als van zoeten wijn; en alle vlees112) zal gewaar worden, dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.