< Jesaja 64 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Och, dat Gij1) de hemelen scheurdet,2) dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten;3)
2)Gelijk een smeltvuur4) brandt, en het vuur de wateren doet opbobbelen, om Uw Naam5) aan Uw wederpartijders6) bekend te maken! Laat alzo de heidenen voor Uw aangezicht beven.
3)Toen Gij7) vreselijke dingen deedt, die wij niet verwachtten; Gij kwaamt neder,8) van Uw aangezicht vervloten de bergen.
4)Ja,9) van ouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog10) heeft het gezien, behalve Gij, o God! wat Hij doen zal dien,11) die op Hem wacht.12)
5)Gij ontmoet13) den vrolijke,14) en die gerechtigheid doet dengenen,15) die Uwer gedenken op Uw wegen; zie, Gij waart verbolgen,16) omdat wij gezondigd hebben; in dezelve17) is de eeuwigheid, opdat wij18) behouden wierden.
6)Doch wij allen21) zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden19) zijn als een wegwerpelijk kleed;20) en wij allen vallen af als een blad,22) en onze misdaden23) voeren ons henen weg als een wind.
7)En er is niemand,24) die Uw Naam aanroept,25) die zich opwekt, dat hij U aangrijpe;26) want Gij verbergt27) Uw aangezicht voor ons, en Gij doet ons smelten, door middel28) van onze ongerechtigheden.
8)Doch nu, HEERE! Gij zijt29) onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt onze pottenbakker,30) en wij allen zijn Uwer handen werk.
9)HEERE! wees niet zo zeer verbolgen, en gedenk niet eeuwiglijk der ongerechtigheid; zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk.
10)Uw heilige steden31) zijn een woestijn geworden, Sion is een woestijn geworden, Jeruzalem32) een verwoesting.
11)Ons heilig33) en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, is met vuur34) verbrand; en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden.
12)HEERE! zoudt Gij U over deze dingen35) inhouden,36) zoudt Gij stilzwijgen, en ons zozeer bedrukken?37)