|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | Och, dat Gij1) de hemelen scheurdet,2) dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten;3) |
2) | Gelijk een smeltvuur4) brandt, en het vuur de wateren doet opbobbelen, om Uw Naam5) aan Uw wederpartijders6) bekend te maken! Laat alzo de heidenen voor Uw aangezicht beven. |
3) | Toen Gij7) vreselijke dingen deedt, die wij niet verwachtten; Gij kwaamt neder,8) van Uw aangezicht vervloten de bergen. |
4) | Ja,9) van ouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog10) heeft het gezien, behalve Gij, o God! wat Hij doen zal dien,11) die op Hem wacht.12) |
5) | Gij ontmoet13) den vrolijke,14) en die gerechtigheid doet dengenen,15) die Uwer gedenken op Uw wegen; zie, Gij waart verbolgen,16) omdat wij gezondigd hebben; in dezelve17) is de eeuwigheid, opdat wij18) behouden wierden. |
6) | Doch wij allen21) zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden19) zijn als een wegwerpelijk kleed;20) en wij allen vallen af als een blad,22) en onze misdaden23) voeren ons henen weg als een wind. |
7) | En er is niemand,24) die Uw Naam aanroept,25) die zich opwekt, dat hij U aangrijpe;26) want Gij verbergt27) Uw aangezicht voor ons, en Gij doet ons smelten, door middel28) van onze ongerechtigheden. |
8) | Doch nu, HEERE! Gij zijt29) onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt onze pottenbakker,30) en wij allen zijn Uwer handen werk. |
9) | HEERE! wees niet zo zeer verbolgen, en gedenk niet eeuwiglijk der ongerechtigheid; zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk. |
10) | Uw heilige steden31) zijn een woestijn geworden, Sion is een woestijn geworden, Jeruzalem32) een verwoesting. |
11) | Ons heilig33) en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, is met vuur34) verbrand; en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden. |
12) | HEERE! zoudt Gij U over deze dingen35) inhouden,36) zoudt Gij stilzwijgen, en ons zozeer bedrukken?37) |