< Jesaja 26 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Te dien dage1) zal dit lied gezongen worden in het land2) van Juda; Wij hebben een sterke stad,3) God4) stelt5) heil tot muren en voorschansen.6)
2)Doet7) de poorten open, dat het rechtvaardige volk8) daarin ga, hetwelk de getrouwigheden9) bewaart.
3)Het is een bevestigd voornemen,10) Gij zult11) allerlei12) vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd.
4)Vertrouwt13) op den HEERE tot in der eeuwigheid; want in den Heere HEERE is een eeuwige rotssteen.14)
5)Want Hij buigt de hooggezetenen15) neder, de verheven stad;16) Hij vernedert ze,17) Hij vernedert ze tot de aarde toe, Hij doet ze tot aan het stof reiken.
6)De voet18) zal ze vertreden, de voeten des ellendigen,19) de treden der armen.
7)Het pad des rechtvaardigen21) is geheel20) effen, den gang des rechtvaardigen weegt Gij recht.
8)Wij hebben22) ook in den weg Uwer gerichten, U, o HEERE! verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte onzer ziel.
9)Met mijn ziel heb ik23) U begeerd24) in den nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken;25) want wanneer Uw gerichten26) op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid.
10)Wordt den goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans27) richtig land, en hij ziet28) de hoogheid des HEEREN niet aan.
11)HEERE! is Uw hand29) verhoogd, zij zien het niet;30) maar zij zullen het zien,31) en beschaamd worden, vanwege32) den ijver over Uw volk, ook zal het vuur33) Uw wederpartijders verteren.
12)HEERE! Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook35) al onze zaken36) uitgericht.34)
13)HEERE, onze God! andere heren,37) behalve Gij, hebben over ons geheerst; doch door U alleen38) gedenken wij Uws Naams.39)
14)Dood zijnde42)42) zullen zij niet weder40) leven, overleden41) zijnde zullen zij niet opstaan;43) daarom hebt Gij hen bezocht,44) en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan.
15)Gij, o HEERE! hadt45) dit volk46) vermeerderd, Gij hadt47) dit volk vermeerderd; Gij waart verheerlijkt48) geworden; maar Gij hebt hen in al de einden des aardrijks verre weggedaan.49)
16)HEERE! in benauwdheid hebben zij50) U bezocht;51) zij hebben hun stil gebed52) uitgestort, als Uw tuchtiging53) over hen was.
17)Gelijk een bevruchte vrouw, als zij nadert tot het baren, smarten heeft, en schreeuwt in haar weeen, alzo zijn wij54) geweest, o HEERE! vanwege55) Uw aangezicht.
18)Wij waren56) bevrucht, wij hadden57) de smarten, maar wij hebben niet58) dan wind gebaard; wij deden59) het land60) geen behoudenis61) aan, en de inwoners62) der wereld vielen63) niet neder.
19)Uw doden64) zullen leven,65) ook mijn dood lichaam,66) zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij,67) die in het stof woont! want uw dauw68) zal zijn als69) een dauw der moeskruiden, en het land70) zal de overledenen uitwerpen.
20)Ga henen,71) mijn volk! ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe;72) verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga.
21)Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats73) uitgaan, om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen74) te bezoeken; en de aarde zal haar bloed75) ontdekken, en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden.