|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | Om1) Sions wil2) zal ik niet zwijgen,3) en om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn;4) totdat haar gerechtigheid5) voortkome6) als een glans, en haar heil als een fakkel, die brandt. |
2) | En de heidenen zullen uw gerechtigheid7) zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwen naam8) genoemd worden, welken des HEEREN mond uitdrukkelijk9) noemen zal. |
3) | En gij zult10) een sierlijke kroon zijn in de hand11) des HEEREN, en een koninklijke12) hoed in de hand uws Gods. |
4) | Tot u zal niet meer gezegd worden: De verlatene,13) en tot uw land16) zal18) niet meer gezegd worden: Het verwoeste;14) maar gij zult genoemd worden: Mijn lust15) is aan haar! en uw land: Het getrouwde;17) want de HEERE heeft een lust aan u, en uw land zal getrouwd worden. |
5) | Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen;19) en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God20) over u vrolijk zijn. |
6) | O Jeruzalem!21) Ik heb wachters22) op uw muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen.23) O gij,24) die des HEEREN doet gedenken, laat geen stilzwijgen25) bij ulieden wezen! |
7) | En zwijgt niet stil voor Hem,26) totdat Hij bevestige, en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof27) op aarde. |
8) | De HEERE28) heeft gezworen bij Zijn rechterhand,29) en bij den arm30) Zijner sterkte: indien Ik31) uw koren32) meer zal geven tot spijs33) voor uw vijanden, en indien de vreemden34) zullen drinken uw most, waaraan gij gearbeid hebt! |
9) | Maar die het inzamelen35) zullen, die zullen het eten, en zij zullen den HEERE prijzen; en die hem vergaderen36) zullen, zullen hem drinken in de voorhoven37) Mijns heiligdoms. |
10) | Gaat door, gaat door, door de poorten, bereidt den weg38) des volks; verhoogt, verhoogt een baan,39) ruimt de stenen40) weg, steekt41) een banier omhoog tot de volken! |
11) | Ziet, de HEERE heeft doen horen,42) tot aan het einde der aarde: zegt der dochter van Sion: Zie, uw Heil komt;44) zie, Zijn loon is met Hem,45) en Zijn arbeidsloon46) is voor Zijn aangezicht.43) |
12) | En zij zullen hen noemen47) het heilige volk,48) de verlosten49) des HEEREN; en gij zult50) genoemd worden de gezochte,51) de stad,52) die niet verlaten is. |