< Jesaja 43 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Maar nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper,1) o Jakob!2) en uw Formeerder, o Israel!3) vrees niet,4) want Ik heb u verlost;5) Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.
2)Wanneer gij6) zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur7) zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.
3)Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige Israels,8) uw Heiland; Ik heb Egypte,9) Morenland en Seba10) gegeven tot uw losgeld11) in uw plaats.12)
4)Van toen af,13) dat gij kostelijk14) zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en Ik heb u liefgehad;15) daarom heb Ik mensen16) in uw plaats gegeven, en volken in plaats17) van uw ziel.
5)Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad18) van den opgang19) brengen,20) en Ik zal u verzamelen van den ondergang.19)
6)Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen21) van verre, en Mijn dochters van het einde der aarde;
7)Een ieder,22) die naar Mijn Naam genoemd is, en dien Ik23) geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook gemaakt heb.24)
8)Breng voort het blinde volk,25) hetwelk ogen heeft,26) en de doven,27) die oren hebben.28)
9)Laat al de heidenen29) samen vergaderd worden, en laat de volken verzameld worden; wie onder hen30) zal dit verkondigen?31) Of laat hen ons32) doen horen de vorige dingen,33) laat hen hun getuigen34) voortbrengen, opdat zij35) gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: Het is de waarheid.36)
10)Gijlieden zijt Mijn getuigen,37) spreekt de HEERE, en Mijn knecht,38) dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik Dezelve ben, dat voor Mij39) geen God geformeerd is,40) en na Mij geen zijn zal.
11)Ik, Ik ben de HEERE,41) en er is geen Heiland behalve Mij.
12)Ik heb verkondigd,42) en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en geen vreemd43) god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben.
13)Ook eer de dag was,44) ben Ik, en er is niemand, die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken, en wie zal het keren?45)
14)Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israels: Om ulieder wil heb Ik46) naar Babel47) gezonden, en heb hen allen vluchtig48) doen nederdalen, te weten de Chaldeen, in de schepen,49) op welke zij juichten.
15)Ik ben de HEERE, uw Heilige; de Schepper50) van Israel, ulieder Koning.
16)Alzo zegt de HEERE, Die in de zee51) een weg, en in de sterke52) wateren een pad maakte;53)
17)Die wagenen54) en paarden, heir en macht voortbracht;55) te zamen zijn zij nedergelegen,56) zij zullen niet weder57) opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk een vlaswiek58) zijn zij uitgegaan.
18)Gedenkt59) der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet.
19)Ziet, Ik zal wat nieuws maken,60) nu zal het61) uitspruiten,62) zult gijlieden63) dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn64) een weg leggen, en rivieren in de wildernis.
20)Het gedierte65) des velds zal Mij eren, de draken en de jonge struisen;66) want Ik zal in de woestijn wateren geven, en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijn uitverkorenen drinken te geven.
21)Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen.
22)Doch gij hebt Mij67) niet aangeroepen, o Jakob! als gij u68) tegen Mij vermoeid hebt, o Israel!
23)Mij hebt gij69) niet gebracht het kleine vee70) uwer brandofferen, en met uw slachtofferen hebt gij Mij niet geeerd; Ik heb u Mij niet doen dienen met spijsoffer,71) en Ik heb u niet vermoeid met wierook.72)
24)Mij hebt gij geen kalmus73) voor geld gekocht, en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt;74) maar gij hebt Mij arbeid75) gemaakt, met uw zonden,76) gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden.
25)Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen77) uitdelg, om Mijnentwil,78) en Ik gedenk uwer zonden niet.
26)Maakt Mij79) indachtig, laat ons te zamen richten, vertelt gij uw redenen, opdat gij moogt gerechtvaardigd80) worden.
27)Uw eerste vader81) heeft gezondigd, en uw uitleggers82) hebben tegen Mij overtreden.
28)Daarom zal Ik83) de oversten84) des heiligdoms ontheiligen, en Jakob85) ten ban overgeven, en Israel85) tot beschimpingen.