< Hooglied 8 >
1 2 3 4 5 6 7 8
1)Och, dat Gij mij1) als een Broeder waart, zuigende2) de borsten mijner moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen,3) ook zouden zij mij niet verachten.4)
2)Ik zou U8) leiden,5) ik zou U brengen in mijner moeders6) huis, Gij zoudt mij7) leren; ik zou U van specerijwijn te drinken geven, en van het sap9) van mijn granaatappelen.
3)Zijn linkerhand10) zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij.
4)Ik bezweer u,11) gij dochteren van Jeruzalem! dat gij die liefde12) niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve lust!
5)Wie is zij,13) die daar opklimt uit de woestijn,14) en liefelijk15) leunt op haar Liefste? Onder16) den appelboom heb ik u opgewekt,17) daar heeft u18) uw moeder19) met smart20) voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht, die u gebaard heeft.
6)Zet mij21) als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm;22) want de liefde23) is sterk als de dood;24) de ijver25) is hard als het graf; haar kolen26) zijn vurige kolen, vlammen27) des HEEREN.
7)Vele wateren28) zouden deze liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken;29) al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem te enenmale verachten.
8)Wij hebben31) een kleine zuster,32) die nog geen33) borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag, als men van haar34) spreken zal?
9)Zo35) zij een36) muur is,37) wij zullen38) een paleis39) van zilver40) op haar bouwen;41) en zo zij een deur is,42) wij zullen haar rondom43) bezetten met cederen44) planken.
10)Ik ben een muur45) en mijn borsten46) zijn als torens. Toen was ik47) in Zijn ogen48) als een,49) die vrede vindt.
11)Salomo50) had een wijngaard, te Baal-Hamon;51) hij gaf dezen52) wijngaard aan de hoeders,53) een ieder bracht voor deszelfs vrucht duizend54) zilverlingen.55)
12)Mijn wijngaard,56) dien ik heb,57) is voor mijn58) aangezicht; de duizend59) zilverlingen zijn voor u, o Salomo! maar tweehonderd60) zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht.
13)O gij bewoonster61) der hoven!62) de metgezellen63) merken op uw stem; doe ze Mij horen.64)
14)Kom haastelijk,65) mijn Liefste! en wees Gij gelijk een ree,66) of gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen.