|
1
2
3
4
5
6
7
8
|
1) | Och, dat Gij mij1) als een Broeder waart, zuigende2) de borsten mijner moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen,3) ook zouden zij mij niet verachten.4) |
2) | Ik zou U8) leiden,5) ik zou U brengen in mijner moeders6) huis, Gij zoudt mij7) leren; ik zou U van specerijwijn te drinken geven, en van het sap9) van mijn granaatappelen. |
3) | Zijn linkerhand10) zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. |
4) | Ik bezweer u,11) gij dochteren van Jeruzalem! dat gij die liefde12) niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve lust! |
5) | Wie is zij,13) die daar opklimt uit de woestijn,14) en liefelijk15) leunt op haar Liefste? Onder16) den appelboom heb ik u opgewekt,17) daar heeft u18) uw moeder19) met smart20) voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht, die u gebaard heeft. |
6) | Zet mij21) als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm;22) want de liefde23) is sterk als de dood;24) de ijver25) is hard als het graf; haar kolen26) zijn vurige kolen, vlammen27) des HEEREN. |
7) | Vele wateren28) zouden deze liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken;29) al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem te enenmale verachten. |
8) | Wij hebben31) een kleine zuster,32) die nog geen33) borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag, als men van haar34) spreken zal? |
9) | Zo35) zij een36) muur is,37) wij zullen38) een paleis39) van zilver40) op haar bouwen;41) en zo zij een deur is,42) wij zullen haar rondom43) bezetten met cederen44) planken. |
10) | Ik ben een muur45) en mijn borsten46) zijn als torens. Toen was ik47) in Zijn ogen48) als een,49) die vrede vindt. |
11) | Salomo50) had een wijngaard, te Baal-Hamon;51) hij gaf dezen52) wijngaard aan de hoeders,53) een ieder bracht voor deszelfs vrucht duizend54) zilverlingen.55) |
12) | Mijn wijngaard,56) dien ik heb,57) is voor mijn58) aangezicht; de duizend59) zilverlingen zijn voor u, o Salomo! maar tweehonderd60) zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht. |
13) | O gij bewoonster61) der hoven!62) de metgezellen63) merken op uw stem; doe ze Mij horen.64) |
14) | Kom haastelijk,65) mijn Liefste! en wees Gij gelijk een ree,66) of gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen. |