< Hooglied 7 >
1 2 3 4 5 6 7 8
1)Hoe schoon1) zijn uw gangen2) in de schoenen, gij prinsendochter!3) de omdraaiingen4) uwer heupen zijn als kostelijke5) ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars.6)
2)Uw navel7) is als een ronde beker, dien geen drank8) ontbreekt; uw buik9) is als een hoop tarwe, rondom bezet10) met lelien.
3)Uw twee11) borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree.
4)Uw hals is12) als een elpenbenen13) toren, uw ogen zijn14) als de vijvers te Hesbon,15) bij de poort16) van Bath-rabbim; uw neus17) is als de toren van Libanon,18) die tegen19) Damaskus ziet.20)
5)Uw hoofd op u is als Karmel,21) en de haarband22) uws hoofds als purper;23) de koning24) is als gebonden op de galerijen.25)
6)Hoe schoon26) zijt gij, en hoe liefelijk zijt gij, o liefde, in wellusten!27)
7)Deze uw lengte28) is te vergelijken bij een palmboom,29) en uw borsten bij druif trossen.30)
8)Ik zeide:31) Ik zal op den palmboom32) klimmen, ik zal zijn takken33) grijpen; zo zullen34) dan uw borsten zijn als druif trossen aan den wijnstok, en de reuk van uw neus35) als appelen.36)
9)En uw gehemelte37) als goede wijn, die recht38) tot mijn Beminde39) gaat, doende40) de lippen der slapenden41) spreken.
10)Ik ben mijns Liefsten,42) en Zijn genegenheid43) is tot mij.
11)Kom, mijn Liefste! laat ons uitgaan44) in het veld,45) laat ons vernachten46) op de dorpen.45)
12)Laat ons vroeg47) ons opmaken naar de wijnbergen,48) laat ons zien, of de wijnstok bloeit, de jonge druifjes49) zich opendoen,50) de granaatappelbomen uitbotten; daar zal ik U51) mijn uitnemende52) liefde geven.
13)De dudaim53) geven reuk,54) en aan onze deuren55) zijn allerlei56) edele vruchten, nieuwe57) en oude; o mijn Liefste! die heb ik58) voor U weggelegd.