|
1
2
3
4
5
6
7
8
|
1) | Ik ben in Mijn hof1) gekomen, o Mijn zuster,2) o bruid! Ik heb3) Mijn mirre4) geplukt met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten5) met Mijn honig gegeten;6) Ik heb Mijn wijn, mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet,7) vrienden!8) drinkt, en wordt dronken,9) o liefsten! |
2) | Ik sliep,10) maar mijn hart11) waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte,12) was: Doe Mij open,13) Mijn zuster,14) Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld15) met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen. |
3) | Ik heb mijn rok16) uitgetogen, hoe zal ik hem17) weder aantrekken? Ik heb mijn voeten18) gewassen, hoe zal ik ze weder bezoedelen? |
4) | Mijn Liefste trok Zijn hand19) van het gat der deur; en mijn ingewand20) werd ontroerd21) om Zijnentwil.22) |
5) | Ik stond op,23) om mijn Liefste open te doen; en mijn handen drupten van mirre,24) en mijn vingers van vloeiende mirre,25) op de26) handvaten27) des slots. |
6) | Ik deed28) mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken,29) Hij was doorgegaan;29) mijn ziel ging uit30) vanwege31) Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet,32) ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. |
7) | De wachters,33) die in de stad omgingen, vonden mij,34) zij sloegen mij,35) zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij.36) |
8) | Ik bezweer u,37) gij dochters38) van Jeruzalem! indien39) gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem40) aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. |
9) | Wat is uw Liefste44) meer41) dan een ander42) liefste, o gij schoonste43) onder de vrouwen! wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt! |
10) | Mijn Liefste45) is blank en rood,46) Hij draagt47) de banier boven tien duizend.48) |
11) | Zijn hoofd is van het fijnste goud,49) van het dichtste goud;49) Zijn haarlokken zijn gekruld,50) zwart51) als een raaf. |
12) | Zijn ogen zijn als der duiven52) bij de waterstromen,53) met melk gewassen,54) staande55) als in kasjes der ringen. |
13) | Zijn wangen56) zijn als een bed van specerijen, als welriekende57) torentjes; Zijn lippen58) zijn als lelien, druppende van vloeiende mirre.59) |
14) | Zijn handen60) zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois;61) Zijn buik62) is als blinkend63) elpenbeen, overtogen64) met saffieren. |
15) | Zijn schenkelen65) zijn als marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon,66) uitverkoren67) als de cederen. |
16) | Zijn gehemelte68) is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is,69) is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja,70) zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem! |