< Hooglied 5 >
1 2 3 4 5 6 7 8
1)Ik ben in Mijn hof1) gekomen, o Mijn zuster,2) o bruid! Ik heb3) Mijn mirre4) geplukt met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten5) met Mijn honig gegeten;6) Ik heb Mijn wijn, mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet,7) vrienden!8) drinkt, en wordt dronken,9) o liefsten!
2)Ik sliep,10) maar mijn hart11) waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte,12) was: Doe Mij open,13) Mijn zuster,14) Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld15) met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen.
3)Ik heb mijn rok16) uitgetogen, hoe zal ik hem17) weder aantrekken? Ik heb mijn voeten18) gewassen, hoe zal ik ze weder bezoedelen?
4)Mijn Liefste trok Zijn hand19) van het gat der deur; en mijn ingewand20) werd ontroerd21) om Zijnentwil.22)
5)Ik stond op,23) om mijn Liefste open te doen; en mijn handen drupten van mirre,24) en mijn vingers van vloeiende mirre,25) op de26) handvaten27) des slots.
6)Ik deed28) mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken,29) Hij was doorgegaan;29) mijn ziel ging uit30) vanwege31) Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet,32) ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet.
7)De wachters,33) die in de stad omgingen, vonden mij,34) zij sloegen mij,35) zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij.36)
8)Ik bezweer u,37) gij dochters38) van Jeruzalem! indien39) gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem40) aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.
9)Wat is uw Liefste44) meer41) dan een ander42) liefste, o gij schoonste43) onder de vrouwen! wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt!
10)Mijn Liefste45) is blank en rood,46) Hij draagt47) de banier boven tien duizend.48)
11)Zijn hoofd is van het fijnste goud,49) van het dichtste goud;49) Zijn haarlokken zijn gekruld,50) zwart51) als een raaf.
12)Zijn ogen zijn als der duiven52) bij de waterstromen,53) met melk gewassen,54) staande55) als in kasjes der ringen.
13)Zijn wangen56) zijn als een bed van specerijen, als welriekende57) torentjes; Zijn lippen58) zijn als lelien, druppende van vloeiende mirre.59)
14)Zijn handen60) zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois;61) Zijn buik62) is als blinkend63) elpenbeen, overtogen64) met saffieren.
15)Zijn schenkelen65) zijn als marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon,66) uitverkoren67) als de cederen.
16)Zijn gehemelte68) is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is,69) is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja,70) zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!