< Hooglied 6 >
1 2 3 4 5 6 7 8
1)Waar is uw Liefste1) heengegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste het aangezicht2) gewend, opdat wij Hem3) met u zoeken?
2)Mijn Liefste4) is afgegaan in Zijn hof,5) tot de specerijbedden,6) om te weiden7) in de hoven,8) en om de lelien9) te verzamelen.
3)Ik ben mijns Liefsten,10) en mijn Liefste is mijn, Die onder de lelien11) weidt.
4)Gij zijt schoon,12) Mijn vriendin, gelijk Thirza,13) liefelijk als Jeruzalem,14) schrikkelijk15) als slagorden16) met banieren.
5)Wend uw ogen17) van Mij af,18) want zij doen Mij19) geweld aan; uw haar is20) als een kudde geiten, die het gras van Gilead21) afscheren.
6)Uw tanden22) zijn als een kudde schapen, die uit de wasstede opkomen, die al te zamen tweelingen voortbrengen, en onder dezelve is geen jongeloos.
7)Uw wangen23) zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
8)Er zijn zestig koninginnen25) en tachtig25) bijwijven,26) en maagden27) zonder getal.24)
9)Een enige28) is Mijn duive, Mijn volmaakte, de enige harer29) moeder, zij is de zuivere30) dergenen,31) die haar gebaard heeft; als de dochters32) haar zien,33) zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven; en zij zullen haar34) prijzen.35)
10)Wie is zij,36) die er uitziet37) als de dageraad,38) schoon, gelijk de maan,39) zuiver40) als de zon,41) schrikkelijk42) als slagorden met banieren?
11)Ik ben43) tot den notenhof44) afgegaan om de groene vruchten45) der vallei46) te zien; om te zien, of de wijnstok47) bloeide, de granaatbomen47) uitbotten.48)
12)Eer ik het wist,49) zette50) mij mijn ziel op de wagens van mijn vrijwillig51) volk.
13)Keer weder,52) keer weder, o Sulammith!53) Keer weder, keer weder, dat wij u mogen54) aanzien.55) Wat ziet gijlieden56) de Sulammith aan? Zij is als een rei57) van twee heiren.58)