|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | In die dagen1) werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis; want gij zult sterven, en niet leven. |
2) | Toen keerde Hizkia zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den HEERE.2) |
3) | En hij zeide: Och HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw ogen is,3) gedaan heb.4) En Hizkia weende5) gans zeer. |
4) | Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jesaja, zeggende: |
5) | Ga henen, en zeg tot Hizkia: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal vijftien jaren tot uw dagen6) toedoen; |
6) | En Ik zal u7) uit de hand des konings van Assyrie verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen. |
7) | En dit zal u een teken zijn van den HEERE, dat de HEERE het woord,8) dat Hij gesproken heeft, doen zal: |
8) | Zie, Ik zal9) de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz' zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd, in de graden, die zij nederwaarts gegaan was. |
9) | Dit is het schrift van Hizkia, koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijn ziekte genezen was.10) |
10) | Ik zeide:11) Vanwege12) de afsnijding mijner dagen, zal ik tot13) de poorten des grafs heengaan, ik word beroofd14) van het overige mijner jaren. |
11) | Ik zeide: Ik zal den HEERE niet meer zien,15) den HEERE, in het land16) der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners17) der wereld. |
12) | Mijn levenstijd18) is weggetogen,19) en van mij weggevoerd gelijk eens herders hut;20) ik heb mijn leven afgesneden,21) gelijk een wever zijn web;22) Hij zal mij afsnijden,23) als van den drom;24) van den dag25) tot den nacht zult Gij mij26) ten einde27) gebracht hebben. |
13) | Ik stelde mij voor28) tot den morgenstond29) toe; gelijk een leeuw, alzo zal Hij al mijn30) beenderen31) breken; van den dag32) tot den nacht zult Gij mij ten einde33) gebracht hebben. |
14) | Gelijk een kraan of zwaluw, alzo piepte ik; ik kirde als een duif;34) mijn ogen verhieven35) zich omhoog; o HEERE! ik word onderdrukt,36) wees Gij mijn Borg.37) |
15) | Wat zal ik spreken?38) Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzo heeft Hij het gedaan; ik zal nu al zoetjes39) voorttreden al mijn jaren,40) vanwege41) de bitterheid mijner ziel. |
16) | Heere, bij deze dingen42) leeft men, en in dit alles is het leven van mijn geest;43) want Gij hebt mij gezond gemaakt44) en mij genezen. |
17) | Zie, in vrede45) is mij de bitterheid bitter geweest; maar Gij hebt46) mijn ziel liefelijk omhelsd, dat zij in de groeve47) der vertering niet kwame; want Gij hebt al mijn zonden48) achter Uw rug49) geworpen. |
18) | Want het graf50) zal U niet loven, de dood51) zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen.52) |
19) | De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen Uw waarheid53) bekend maken. |
20) | De HEERE was gereed54) om mij te verlossen; daarom zullen wij op mijn snarenspel spelen; al de dagen onzes levens, in het huis des HEEREN. |
21) | Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen, en tot een pleister op het gezwel maken,55) en hij zal genezen. |
22) | En Hizkia had gezegd: Welk zal het teken zijn,56) dat ik ten huize57) des HEEREN zal opgaan? |