Jesaja 51

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66

Hoort naar Mij,¹⁾ gij, die de gerechtigheid najaagt, gij, die den HEERE zoekt! aanschouwt den rotssteen,²⁾ waaruit gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt.³⁾⁴⁾

Aanschouwt Abraham,⁵⁾ ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem,⁶⁾ toen hij nog⁷⁾ alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde hem.

Want de HEERE zal Sion troosten,⁸⁾ Hij zal troosten al haar⁹⁾ woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken¹⁰⁾ als Eden,¹¹⁾ en haar wildernis als den hof¹²⁾ des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden¹³⁾ worden, dankzegging en een stem des gezangs.

Luistert naar Mij, Mijn volk! en Mijn lieden, neigt naar Mij het oor! want een wet¹⁴⁾ zal van Mij uitgaan, en Ik zal Mijn recht¹⁵⁾ doen rusten¹⁶⁾ tot een licht¹⁷⁾ der volken.

Mijn gerechtigheid¹⁸⁾ is nabij, Mijn heil¹⁹⁾ trekt uit,²⁰⁾ en Mijn armen²¹⁾ zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden²²⁾ wachten, en op Mijn arm²³⁾ zullen zij hopen.

Heft ulieder ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel²⁴⁾ zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken²⁵⁾ sterven; maar Mijn heil²⁶⁾ zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid²⁶⁾ zal niet verbroken worden.²⁷⁾

Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid²⁸⁾ kent,²⁹⁾ gij volk, in welks hart Mijn wet is!³⁰⁾ vreest niet de smaadheid van den mens,³¹⁾ en voor hun smaadredenen³²⁾ ontzet u niet.

Want de mot zal ze opeten als een kleed, en het schietwormpje³³⁾ zal ze opeten als wol;³⁴⁾ maar Mijn gerechtigheid³⁵⁾ zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil³⁵⁾ van geslacht³⁶⁾ tot geslachten.

Ontwaak, ontwaak,³⁷⁾ trek sterkte aan, Gij arm des HEEREN! ontwaak als in de verledene dagen, als in de geslachten van ouds; zijt Gij het niet,³⁸⁾ Die Rahab³⁹⁾ uitgehouwen hebt,⁴⁰⁾ Die den zeedraak⁴¹⁾ verwond hebt?⁴²⁾

10)

Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren des groten afgronds, droog gemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg,⁴³⁾ opdat de verlosten⁴⁴⁾ daardoor gingen?

11)

Alzo zullen de vrijgekochten⁴⁵⁾ des HEEREN wederkeren, en met gejuich tot Sion komen; en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd⁴⁶⁾ wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen,⁴⁷⁾ treuring en zuchting zullen wegvlieden.

12)

Ik, Ik ben het,⁴⁸⁾ Die u troost;⁴⁹⁾ wie zijt gij,⁵⁰⁾ dat gij vreest voor den mens, die sterven zal?⁵¹⁾ en voor eens mensen kind, dat hooi worden zal?⁵²⁾

13)

En vergeet den HEERE, Die u⁵³⁾ gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid, en de aarde gegrond heeft, en vreest geduriglijk den gansen dag, vanwege de grimmigheid des benauwers,⁵⁴⁾⁵⁴⁾ wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan⁵⁵⁾ de grimmigheid des benauwers?

14)

De omzwevende⁵⁶⁾ gevangene zal haastelijk los gelaten worden; en hij zal in den kuil⁵⁷⁾ niet sterven, en zijn brood⁵⁸⁾ zal hem niet ontbreken.

15)

Want Ik ben de HEERE, uw God, Die de zee klieft,⁵⁹⁾ dat haar golven bruisen; HEERE der heirscharen is Zijn Naam.

16)

En Ik leg⁶⁰⁾ Mijn woorden in uw mond, en bedek⁶¹⁾ u onder de schaduw Mijner hand; om den hemel⁶²⁾ te planten, en om de aarde te gronden, en om te zeggen tot Sion:⁶³⁾ Gij zijt Mijn volk.

17)

Waak op, waak op,⁶⁴⁾ sta op, Jeruzalem!⁶⁵⁾ gij, die gedronken hebt⁶⁶⁾ van de hand⁶⁷⁾ des HEEREN den beker Zijner⁶⁸⁾ grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling⁶⁹⁾ hebt gij gedronken, ja, uitgezogen.⁷⁰⁾

18)

Er is niemand van al de kinderen,⁷¹⁾ die zij gebaard heeft,⁷²⁾ die haar zachtjes⁷³⁾ leidt; en niemand van al de kinderen, die zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt.⁷⁴⁾

19)

Deze twee dingen⁷⁵⁾ zijn u wedervaren, wie⁷⁶⁾ heeft medelijden met u? Er is verwoesting, en verbreking, en honger, en zwaard, door⁷⁷⁾ wien zal Ik u troosten?

20)

Uw kinderen⁷⁸⁾ zijn in bezwijming⁷⁹⁾ gevallen, zij liggen vooraan⁸⁰⁾ op alle straten, gelijk een wilde os⁸¹⁾ in het net;⁸²⁾ zij zijn vol van de grimmigheid⁸³⁾ des HEEREN, van de schelding⁸⁴⁾ uws Gods.

21)

Daarom hoort nu dit, gij bedrukten! en gij dronkenen, maar niet van wijn!⁸⁵⁾

22)

Alzo zegt uw Heere, de HEERE en uw God, Die⁸⁶⁾ Zijns volks zaak twisten zal: Zie, Ik neem⁸⁷⁾ den beker der zwijmeling van uw hand, den droesem van den beker Mijner grimmigheid; gij zult dien voortaan niet meer drinken.

23)

Maar Ik zal hem dien, die u bedroefd⁸⁸⁾ hebben, in de hand zetten, die tot uw ziel⁸⁹⁾ zeiden: Buig u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder als aarde, en als een straat dergenen, die daarover gaan.