|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | En te dienzelfden dage1) zult gij zeggen:2) Ik dank U, HEERE! dat Gij3) toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij. |
2) | Ziet, God is mijn Heil,4) ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere HEERE is mijn Sterkte5) en mijn Psalm,6) en Hij is mij tot Heil geworden. |
3) | En gijlieden zult water7) scheppen met vreugde uit de fonteinen8) des heils; |
4) | En zult te dienzelfden9) dage zeggen: Dankt den HEERE,10) roept Zijn Naam aan,11) maakt Zijn daden bekend onder de volken! vermeldt,12) dat Zijn Naam verhoogd is. |
5) | Psalmzingt13) den HEERE,14) want Hij heeft heerlijke dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem.15) |
6) | Juich en zing vrolijk, gij inwoners16) van Sion! want17) de Heilige18) Israels is groot19) in het midden van u. |