< Jesaja 11 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Want er zal een Rijsje2) voortkomen uit den afgehouwen3) tronk4) van Isai,5) en een Scheut6) uit zijn wortelen zal Vrucht7) voortbrengen.1)
2)En op Hem zal de Geest8) des HEEREN rusten,9) de Geest der wijsheid10) en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis11) en der vreze des HEEREN.
3)En Zijn12) rieken13) zal zijn in de vreze14) des HEEREN; en Hij zal naar het gezicht15) Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor16) Zijner oren niet bestraffen.17)
4)Maar Hij zal de armen18) met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen19) des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde20) slaan21) met de roede22) Zijns monds, en met den adem23) Zijner lippen zal Hij den goddeloze24) doden.
5)Want gerechtigheid25) zal de gordel Zijner lendenen zijn; ook zal de waarheid26) de gordel Zijner lendenen zijn.
6)En de wolf27) zal met het lam verkeren,28) en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee29) te zamen, en een klein jongske30) zal ze drijven.
7)De koe en de berin zullen te zamen weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen, en de leeuw31) zal stro eten, gelijk de os.
8)En een zoogkind zal zich vermaken32) over het hol van een adder;33) en een gespeend kind zal zijn hand34) uitsteken in de kuil van den basilisk.
9)Men zal35) nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid;36) want de aarde37) zal vol van kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren38) den bodem der zee bedekken.
10)Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel39) van Isai, Die staan zal40) tot een banier41) der volken, zullen vragen,42) en Zijn rust43) zal heerlijk zijn.
11)Want het zal44) geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male45) Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven46) het overblijfsel47) Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrie, en van Egypte, en van Pathros,48) en van Morenland, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee.49)
12)En Hij zal50)52) een banier51) oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen,53) van de vier einden des aardrijks.54)
13)En de nijd55) van Efraim zal wegwijken, en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden; Efraim zal Juda56) niet benijden, en Juda zal Efraim niet benauwen.57)
14)Maar zij zullen58) den Filistijnen op den schouder59) vliegen tegen het westen,60) en zij zullen te zamen61) die van het oosten62) beroven; aan Edom63) en Moab zullen zij64) hun handen slaan, en de kinderen Ammons65) zullen hun66) gehoorzaam zijn.
15)Ook zal de HEERE67) den inham68) der zee van Egypte69) verbannen,70) en Hij zal Zijn hand bewegen71) tegen de rivier,72) door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve slaan in de zeven stromen,73) en Hij zal maken, dat men74) met schoenen75) daardoor zal gaan.
16)En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israel geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland77) optoog.76)