< Jesaja 30 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Wee den kinderen,1) die afvallen, spreekt de HEERE, om een raadslag2) te maken, maar niet3) uit Mij, en om zich met een bedekking4) te bedekken, maar niet uit Mijn Geest,5) om zonde tot zonde6) te doen;
2)Die gaan,7) om af te trekken in Egypte, en vragen8) Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht van Farao, en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw9) van Egypte.
3)Want de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de schaduw van Egypte tot schande.
4)Wanneer zijn vorsten10) zullen geweest zijn tot Zoan,11) en zijn gezanten12) zullen gekomen zijn tot nabij Chanes;11)
5)Hij zal hen13) allen14) beschaamd15) maken door een volk, dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal.
6)De last der beesten,16) van het zuiden,17) naar het land18) des angstes, en der benauwdheid, van waar de sterke leeuw en de19) oude leeuw is, de basilisk19) en de vurige19) vliegende draak; hun goederen zullen zij voeren op den rug der veulens, en hun schatten op de bulten der kemelen, tot het volk,21) dat hun geen nut zal doen.20)
7)Want Egypte22) zal ijdellijk en te vergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen; Stilzitten zal hun sterkte zijn.23)
8)Nu dan,24) ga henen, schrijf25) voor hen26) op een tafel, en teken het in een boek, opdat het blijve27) tot den laatsten dag,28) voor altoos, tot in eeuwigheid.
9)Want het is een wederspannig volk;29) het zijn leugenachtige kinderen; kinderen, die des HEEREN wet30) niet horen willen.
10)Die daar zeggen tot de zieners:31) Ziet niet;32) en tot de schouwers:33) Schouwt ons niet, wat recht is; spreekt34) tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen.35)
11)Wijkt af van den weg,36) maakt u van de baan; laat den Heilige37) Israels van ons ophouden!
12)Daarom, zo zegt de Heilige Israels: Omdat gijlieden dit woord38) verwerpt, en vertrouwt op onderdrukking39) en verkeerdheid, en steunt daarop:40)
13)Daarom zal ulieden deze misdaad zijn gelijk41) een vallende scheur, uitwaarts gebogen in een hogen muur, welks breuk haastelijk in een ogenblik komen zal.
14)Ja, Hij42) zal ze verbreken,43) gelijk44) een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het brijzelen45) zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling46) niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen, of om water te scheppen uit een gracht.47)
15)Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israels: Door wederkering48) en rust zoudt gijlieden behouden worden,49) in stilheid en in vertrouwen50) zou uw sterkte zijn; doch gij hebt51) niet gewild.
16)En gij zegt: Neen, maar op paarden zullen wij vlieden;52) daarom zult gij vlieden!53) En: Op snelle paarden54) zullen wij rijden; daarom zullen uw vervolgers55) ook snel zijn!
17)Een duizend56) van het schelden van een enige, van het schelden van vijf zult gij allen vlieden; totdat gij overgelaten wordt, gelijk een mast57) op den top van een berg, en als een banier op een heuvel.
18)En daarom zal58) de HEERE wachten,59) opdat Hij u60) genadig zij, en daarom zal Hij61) verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God62) des gerichts; welgelukzalig zijn die allen, die Hem verwachten.
19)Want het volk63) zal in Sion wonen, te Jeruzalem; gij zult64) ganselijk niet wenen; gewisselijk65) zal Hij u genadig zijn op de stem66) uws geroeps; zo haast Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden.67)
20)De Heere68) zal ulieden wel brood der benauwdheid, en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen70) niet meer als met vleugelen69) wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien;
21)En uw oren zullen horen het woord desgenen, die71) achter u is, zeggende: Dit is de weg,72) wandelt in denzelven; als gij zoudt73) afwijken ter rechterhand of ter linkerhand.
22)En gijlieden zult voor onrein74) houden het deksel75) uwer zilveren gesneden beelden, en het overtreksel76) uwer gouden gegoten beelden; gij zult ze wegwerpen gelijk een maanstondig kleed, en tot elk van die zeggen: Henen uit!77)
23)Dan zal Hij78) uw zaad,79) waarmede gij80) het land bezaaid hebt, regen geven, en brood81) van des lands inkomen, en hetzelve zal vet en smoutig zijn;82) uw vee zal te dien dage in een wijde landouwe weiden.
24)En de ossen, en ezelveulens, die het land bouwen, zullen zuiver83) voeder eten, hetwelk verschud84) is met de werpschoffel en met de wan.
25)En er zullen op allen hogen berg, en op allen verhevenen heuvel beekjes86) en watervlieten zijn, in den dag87) der grote slachting, wanneer de torens88) vallen zullen.85)
26)En het licht der maan89) zal zijn als het licht der zon, en het licht der zon zal zevenvoudig90) zijn als het licht van zeven dagen;91) ten dage als de HEERE92) de breuk Zijns volks zal verbinden, en de wonde,93) waarmede94) het geslagen is, genezen.
27)Ziet, de Naam des HEEREN95) komt van verre,96) Zijn toorn97) brandt, en de last98) is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap, en Zijn tong, als een verterend vuur;
28)En Zijn adem99) is als een overlopende beek, die tot aan den hals toe raakt;100) om de heidenen te schudden101) met een102) schudding103) der ijdelheid, en als een misleidende104) toom in de kinnebakkens der volken.
29)Er zal een lofzang bij ulieden zijn, gelijk in den nacht, wanneer het feest106) geheiligd wordt; en blijdschap des harten, gelijk van een, die met pijpen wandelt, om te komen tot den berg107) des HEEREN, tot den Rotssteen108) van Israel.105)
30)En de HEERE zal Zijn heerlijke109) stem doen horen, en de nederlating110) Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn, en een vlam van verterend vuur, stralen, en een vloed,111) en hagelstenen.
31)Want door de stem112) des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg.
32)En alwaar113) die gegrondveste114) staf115) doorgegaan zal zijn (op welken de HEERE dien zal hebben doen rusten),116) daar17) zal men met trommelen en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen118) strijden.119)
33)Want Tofeth120) is van gisteren bereid; ja, hij is ook voor den koning121) bereid; Hij heeft122) hem diep en wijd gemaakt, het vuur en hout van zijn brandstapel123) is veel; de adem des HEEREN zal hem aansteken124) als een zwavelstroom.