|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
|
1) | En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
2) | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Jeruzalem,1) en drup tegen2) de heiligdommen,3) en profeteer tegen het land van Israel;4) |
3) | En zeg tot het land van Israel: Alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik wil aan u,5) en Ik zal Mijn zwaard uit zijn schede trekken;6) en Ik zal van u uitroeien den rechtvaardige en den goddeloze.7) |
4) | Omdat Ik dan van u uitroeien zal den rechtvaardige en den goddeloze, daarom zal Mijn zwaard uit zijn schede uitgaan tegen alle vlees,8) van het zuiden tot het noorden. |
5) | En alle vlees zal weten, dat Ik, de HEERE, Mijn zwaard uit zijn schede getrokken heb; het zal niet meer wederkeren.9) |
6) | Maar gij, mensenkind, zucht; zucht10) voor hun ogen11) met verbreking der lenden12) en met bitterheid.13) |
7) | En het zal geschieden, als zij tot u zeggen zullen: Waarom zucht gij, dat gij zeggen zult: Om het gerucht,14) want het komt!20) en alle hart zal versmelten,15) en alle handen zullen verslappen,16) en alle geest17) zal inkrimpen,18) en alle knieen als water henenvlieten;19) ziet, het komt, en het zal geschieden, spreekt de Heere HEERE. |
8) | Wederom geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
9) | Mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de HEERE: Zeg: Het zwaard,21) het zwaard is22) gescherpt,23) en ook geveegd.24) |
10) | Het is28) gescherpt, opdat het een slachting slachte;25) het is geveegd, opdat het een glinster hebbe;26) of wij dan zullen vrolijk zijn?27) het is de roede29) Mijns Zoons,30) die31) alle hout32) versmaadt.33) |
11) | En Hij heeft34) hetzelve te vegen gegeven,35) opdat men het met de hand handelen zou; dat zwaard is gescherpt, en dat is geveegd, om hetzelve in de hand des doodslagers te geven.36) |
12) | Schreeuw en huil, o mensenkind, want hetzelve zal zijn37) tegen Mijn volk,38) het zal zijn tegen al de vorsten van Israel; verschrikkingen39) zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn; daarom klop op de heup.40) |
13) | Als er beproeving was,41) wat was het toen?42) Zou er dan43) ook geen44) versmadende roede45) zijn,46) spreekt de Heere HEERE. |
14) | Daarom gij, mensenkind, profeteer, en sla hand tegen hand;47) want het zwaard zal verdubbeld worden ten derden male,48) het is het zwaard dergenen,49) die verslagen zullen worden; het is het zwaard der groten,50) die verslagen zullen worden, dat tot hen in de binnenste kameren51) indringen zal. |
15) | Ik heb de punt des zwaards52) gezet tegen al hun poorten,53) opdat het hart versmelte,54) en de aanstoten vermenigvuldigen;55) ach,56) het is toegemaakt,57) opdat het glinstere,58) het is ingewonden om te slachten.59) |
16) | Houd u bijeen,60) o zwaard! keer u rechtsom, schik u, keer u linksom, waarhenen61) uw aangezicht gesteld is. |
17) | En Ik Zelf zal ook Mijn hand tegen Mijn hand slaan,62) en Mijn grimmigheid63) doen rusten; Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
18) | Wederom geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
19) | Gij nu, mensenkind, stel u64) twee wegen voor,65) waardoor het zwaard des konings van Babel komt; uit een land66) zullen zij beide voortkomen; en kies een zijde,67) kies ze aan het hoofd van den weg68) der stad. |
20) | Gij zult een weg voorstellen, waardoor het zwaard inkomen zal tegen Rabba der kinderen Ammons,69) of tegen Juda, tot de vaste stad Jeruzalem. |
21) | Want de koning van Babel zal aan de70) wegscheiding71) staan,72) aan het hoofd van de twee wegen, om waarzegging te gebruiken;74) hij zal zijn pijlen slijpen;75) hij zal de terafim76) vragen,77) hij zal de lever bezien.73)78) |
22) | De waarzegging zal aan zijn rechterhand zijn op Jeruzalem,79) om hoofdmannen80) te stellen,81) om den mond te openen82) in het doodslaan, om de stem op te heffen83) met gejuich, om stormrammen te stellen tegen de poorten,84) om sterkten op te werpen, om bolwerken te bouwen. |
23) | Dit zal85) hun86) in hun ogen87) als een ijdel waarzeggen zijn,88) omdat zij met eden beedigd zijn onder hen;89) maar hij zal der90) ongerechtigheid gedenken,91) opdat zij92) gegrepen worden.93) |
24) | Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Omdat gijlieden uwer ongerechtigheid doet gedenken,94) doordien uw overtredingen ontdekt worden, zodat uw zonden gezien worden in al uw handelingen; omdat uwer gedacht wordt, zult gij met de hand gegrepen worden.95) |
25) | En gij, o onheilig,96) goddeloos vorst van Israel,97) wiens dag komen zal,98) ten tijde der uiterste ongerechtigheid;99) |
26) | Alzo zegt de Heere HEERE: Doe dien hoed weg,100) en hef dien kroon af, deze zal dezelfde niet wezen;101) Ik zal verhogen dien, die nederig is,102) en vernederen dien, die hoog is.103) |
27) | Ik zal die kroon104) omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen;105) ja, zij zal niet zijn,106) totdat hij kome, die daartoe recht heeft,107) en dien Ik dat geven zal.108) |
28) | En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere HEERE, van de kinderen Ammons, en van hun smading;109) zo zeg: Het zwaard, het zwaard is110) uitgetrokken,111) het is ter slachting geveegd112) om te verdoen,113) om te glinsteren;114) |
29) | Terwijl zij115) u116) ijdelheid zien,117) terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen118) dergenen, die van de goddelozen119) verslagen zijn, welker120) dag gekomen was121) ten tijde der uiterste ongerechtigheid. |
30) | Keer uw zwaard weder122) in zijn schede! In de plaats, waar gij geschapen zijt,123) in het land uwer woningen124) zal Ik u richten.125) |
31) | En Ik zal over u Mijn gramschap uitgieten, Ik zal tegen u door het vuur Mijner verbolgenheid126) blazen; en Ik zal u overgeven in de hand van brandende mensen,127) smeders des verderfs.128) |
32) | Het vuur zult gij tot spijze zijn,129) uw bloed zal zijn in het midden des lands;130) uwer zal niet gedacht worden;131) want Ik, de HEERE, heb het gesproken. |