Ezechiël 18

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48

Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Wat is ulieden,¹⁾ dat gij dit spreekwoord gebruikt²⁾ van het land Israels,³⁾ zeggende: De vaders⁴⁾ hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen⁵⁾ zijn stomp geworden?

Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden⁶⁾ meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israel te gebruiken!

Ziet, alle zielen⁷⁾ zijn Mijne;⁸⁾ gelijk de ziel des vaders, alzo ook de ziel des zoons, zijn Mijne; de ziel, die zondigt, die zal sterven.⁹⁾

Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en doet recht en gerechtigheid;¹⁰⁾

Niet eet op de bergen,¹¹⁾ en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden¹²⁾ van het huis Israels; noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt,¹³⁾ noch tot de afgezonderde vrouw¹⁴⁾ nadert;¹⁵⁾

En niemand verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft,¹⁷⁾ den hongerige zijn brood geeft, en den naakte met kleding bedekt;¹⁶⁾

Niet geeft op woeker,¹⁸⁾ noch overwinst neemt,¹⁸⁾ zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht¹⁹⁾ tussen den een en den anderen oefent;

In Mijn inzettingen wandelt,²⁰⁾ en Mijn rechten onderhoudt, om trouwelijk te handelen;²¹⁾ die rechtvaardige zal gewisselijk leven,²²⁾ spreekt de Heere HEERE.

10)

Heeft hij nu een zoon gewonnen, die een inbreker is,²³⁾ die bloed vergiet, die zijn broeder doet²⁴⁾ een van deze dingen;²⁵⁾

11)

En die al die dingen niet doet;²⁶⁾ maar eet ook op de bergen,²⁷⁾ en verontreinigt de huisvrouw zijns naasten;

12)

Verdrukt den ellendige en den nooddruftige, rooft veel roofs,²⁸⁾ geeft het pand niet weder,²⁹⁾ en heft zijn ogen op tot de drekgoden, doet gruwel;³⁰⁾

13)

Geeft op woeker, en neemt overwinst; zou die leven? Hij zal niet leven, al die gruwelen heeft hij gedaan; hij zal voorzeker gedood worden;³¹⁾ zijn bloed zal op hem zijn!³²⁾

14)

Ziet nu, heeft hij een zoon gewonnen, die al de zonden zijn vaders, die hij doet, aanziet, en toeziet, dat hij dergelijke niet doet;

15)

Niet eet op de bergen,³³⁾ noch zijn ogen opheft tot de drekgoden van het huis Israels, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt;

16)

En niemand verdrukt, het pand niet behoudt,³⁴⁾ en geen roof rooft, zijn brood den hongerige geeft, en den naakte met kleding bedekt;

17)

Zijn hand van den ellendige afhoudt,³⁵⁾ geen woeker noch overwinst neemt, Mijn rechten doet, en in Mijn inzettingen wandelt; die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk leven.³⁶⁾

18)

Zijn vader, dewijl hij met onderdrukking onderdrukt heeft,³⁷⁾ des broeders goed geroofd heeft,³⁸⁾ en gedaan heeft, dat niet goed was in het midden zijner volken; ziet daar, hij zal sterven in zijn ongerechtigheid.

19)

Maar gijlieden zegt:³⁹⁾ Waarom⁴⁰⁾ draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders?⁴¹⁾ Immers zal de zoon,⁴²⁾ die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden, en die gedaan heeft, gewisselijk leven.

20)

De ziel, die zondigt,⁴³⁾ die zal sterven; de zoon zal niet dragen⁴⁴⁾ de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn,⁴⁵⁾ en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.⁴⁶⁾

21)

Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid,⁴⁷⁾ hij zal gewisselijk leven,⁴⁸⁾ hij zal niet sterven.

22)

Al zijn overtredingen,⁴⁹⁾ die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden;⁵⁰⁾ in zijn gerechtigheid,⁵¹⁾ die hij gedaan heeft, zal hij leven.

23)

Zou Ik enigzins lust hebben aan den dood des goddelozen, spreekt de Heere HEERE; is het niet,⁵³⁾ als hij zich bekeert van zijn wegen,⁵⁴⁾ dat hij leve?⁵²⁾⁵⁵⁾

24)

Maar als de rechtvaardige zich afkeert⁵⁶⁾ van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen, die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden;⁵⁷⁾ in zijn overtreding, waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven.

25)

Nog zegt gijlieden:⁵⁸⁾ De weg des HEEREN⁵⁹⁾ is niet recht;⁶⁰⁾ hoort nu, o huis Israels! is Mijn weg niet recht? Zijn niet uw wegen onrecht?⁶¹⁾

26)

Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en sterft in dezelve, hij zal in zijn onrecht, dat hij gedaan heeft, sterven.⁶²⁾

27)

Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden;⁶³⁾

28)

Dewijl hij toeziet,⁶⁴⁾ en zich bekeert van al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.

29)

Evenwel zegt het huis Israels: De weg des Heeren is niet recht.⁶⁵⁾ Zouden Mijn wegen, o huis Israels, niet recht zijn? Zijn niet uw wegen onrecht?

30)

Daarom zal Ik u richten, o huis Israels! een ieder naar zijn wegen,⁶⁶⁾ spreekt de Heere HEERE, keert weder, en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden.⁶⁷⁾

31)

Werpt van u weg al uw overtredingen,⁶⁸⁾ waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?

32)

Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden,⁷⁰⁾ spreekt de Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft.⁷¹⁾