|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
|
1) | En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
2) | Mensenkind, stel een raadsel voor,1) en gebruik een gelijkenis2) tot het huis Israels,3) |
3) | En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: Een arend,4) die groot was, groot van vleugelen,5) lang van vlerken, vol van vederen, die verscheidene verven had, kwam op den Libanon,7) en nam den oppersten tak8) van een ceder.6)9) |
4) | Hij plukte den top van zijn jonge takjes af,10) en bracht hem in een land van koophandel;11) hij zette hem in een stad12) van kooplieden.13) |
5) | Hij nam ook14) van het zaad des lands,15) en legde het in een zaadakker;16) hij nam het, hij zette het bij vele wateren17) met grote voorzichtigheid.18) |
6) | En het sproot uit,19) en werd tot een welig uitlopenden wijnstok, doch nederig20) van stam,21) ziende met zijn takken naar hem,22) dewijl zijn wortelen onder hem waren. Zo werd hij tot een wijnstok,23) die ranken voortbracht en scheuten uitwierp. |
7) | Nog was er een grote arend,24) groot van vleugelen25) en overvloedig van vederen; en ziet, deze wijnstok26) voegde zijn wortelen27) naar denzelven toe,28) en wierp zijn takken tot hem uit, opdat hij29) hem bevochtigen zou30) naar de bedden31) zijner planting toe.32) |
8) | Hij was in een goede landouwe bij vele wateren geplant,33) om takken te maken en vrucht te dragen, opdat hij tot een heerlijken wijnstok worden mocht. |
9) | Zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: Zal hij gedijen?34) Zal hij niet35) zijn wortelen uitrukken,36) en zijn vrucht afsnijden, dat37) hij droog worde? Hij zal aan al de bladeren van zijn gewas verdrogen; en dat niet door een groten arm,38) noch door veel volks, om dien van zijn wortelen weg te voeren. |
10) | Ja, ziet, zal hij geplant zijnde gedijen?39) Zal hij niet,40) als de oostenwind hem aanroert,41) gans verdrogen?42) Op de bedden43) van zijn gewas44) zal hij verdrogen. |
11) | Daarna geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
12) | Zeg nu tot dat wederspannig huis:45) Weet gij niet, wat deze dingen46) zijn?47) Zeg: Ziet,48) de koning van Babel is tot Jeruzalem gekomen, en heeft haar koning genomen,49) en haar vorsten,50) en heeft ze tot zich gevoerd naar Babel. |
13) | Daartoe heeft hij van het koninklijk zaad genomen,51) en daarmede een verbond gemaakt, en heeft hem tot een eed gebracht,52) en de machtigen des lands53) heeft hij weggenomen;54) |
14) | Opdat het koninkrijk nederig zou zijn, zich niet verheffende, en dat het, zijn verbond houdende,55) bestaan mocht. |
15) | Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volks bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen, die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken56) en ontkomen? |
16) | Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo hij niet in de plaats des konings,57) die hem koning gemaakt heeft, wiens eed hij veracht, en wiens verbond hij gebroken heeft, bij hem in het midden van Babel58) zal sterven!59) |
17) | Ook zal Farao, door een groot heir en door menigte van krijgs vergadering, met hem in oorlog60) niets uitrichten als men een wal61) zal opwerpen,62) en als men sterkten bouwen zal, om vele zielen63) uit te roeien. |
18) | Want hij heeft64) den eed veracht,65) brekende het verbond, daar hij, ziet, zijn hand gegeven had;66) dewijl hij al deze dingen gedaan heeft, zal hij niet ontkomen. |
19) | Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik Mijn eed,67) dien hij veracht heeft, en Mijn verbond, dat hij gebroken heeft, datzelve niet op zijn hoofd geve!68) |
20) | En Ik zal Mijn net69) over hem uitspreiden,70) dat hij gegrepen zal worden in Mijn jachtgaren; en Ik zal hem doen brengen naar Babel, en zal daar met hem rechten71) over zijn overtreding, waardoor hij tegen Mij overtreden heeft. |
21) | Daartoe zullen al zijn vluchtelingen72) met al zijn benden73) door het zwaard vallen,74) en de overgeblevenen zullen in alle winden75) verstrooid worden; en gijlieden zult weten, dat Ik, de HEERE, gesproken heb. |
22) | Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook van den oppersten tak76) des hogen ceders77) nemen,78) dat Ik zetten zal;79) van het opperste zijner jonge takjes zal Ik een tederen afplukken,80) denwelken Ik op een hogen en verhevenen berg81) planten zal; |
23) | Op den berg der hoogte van Israel82) zal Ik hem planten; en hij zal takken voortbrengen, en vrucht83) dragen,84) en hij zal tot een heerlijken ceder worden,85) dat onder hem wonen zal alle gevogelte86) van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen. |
24) | Zo zullen alle bomen des velds weten,87) dat Ik, de HEERE, den hogen boom vernederd heb,88) den nederigen boom verheven heb, den groenen boom verdroogd,90) en den drogen boom bloeiende gemaakt heb; Ik, de HEERE, heb het gesproken, en zal het doen.89) |