|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
|
1) | En gij, mensenkind, neem u een scherp mes,1) een scheermes2) der barbieren zult gij u nemen,3) hetwelk gij zult laten gaan over uw hoofd en over uw baard;4) daarna zult gij u een weegschaal nemen,5) en die haren delen.6) |
2) | Een derde deel7) zult gij in het midden der stad8) met vuur verbranden,9) nadat de dagen der belegering vervuld worden;10) dan zult gij een derde deel nemen, slaande met een zwaard11)14) rondom hetzelve,12) en een derde deel zult gij in den wind strooien;13) want Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. |
3) | Gij zult ook weinige in getal daarvan nemen,15) en in uw slippen binden.16) |
4) | En nog zult gij van die nemen,17) en die werpen in het midden des vuurs,18) en zult ze verbranden met vuur; daaruit zal voortkomen een vuur tegen19) het gehele huis van Israel.20) |
5) | Alzo zegt de Heere HEERE: Dit is Jeruzalem,21) welke Ik in het midden der heidenen22) gezet heb, en landen23) rondom haar henen. |
6) | Doch zij heeft Mijn rechten veranderd in goddeloosheid meer dan de heidenen,24) en Mijn inzettingen meer dan de landen, die rondom haar zijn; want zij hebben Mijn rechten verworpen, en in Mijn inzettingen hebben zij niet gewandeld.25) |
7) | Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Dewijl gijlieden dies meer gemaakt hebt26) dan de heidenen, die rondom u zijn, in Mijn inzettingen niet gewandeld hebt, en Mijn rechten niet gedaan hebt, zelfs naar de rechten der heidenen,27) die rondom u zijn, niet gedaan hebt; |
8) | Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Ik wil28) aan u,29) ja Ik,30) want Ik zal gerichten31) in het midden van u oefenen, voor de ogen van die heidenen.32) |
9) | En Ik zal onder u doen,33) hetgeen Ik niet gedaan heb, en desgelijks Ik voortaan niet doen zal, om al uwer gruwelen wil.34) |
10) | Daarom zullen de vaders de kinderen eten in het midden van u,35) en de kinderen zullen hun vaderen eten; en Ik zal gerichten onder u oefenen, en zal al uw overblijfsel36) in alle winden verstrooien.37) |
11) | Daarom zo waarachtig als Ik leef,38) spreekt de Heere HEERE (omdat gij Mijn heiligdom39) verontreinigd hebt met al uw42) verfoeiselen,40) en met al uw gruwelen), zo Ik ook niet daarom u verminderen, en Mijn oog41) u niet verschonen zal, en Ik ook niet zal sparen!43) |
12) | Een derde deel44) van u zal van de pestilentie sterven, en zal door honger in het midden van u te niet worden;45) en een derde deel zal in het zwaard vallen46) rondom u; en een derde deel zal Ik in alle winden verstrooien,47) en Ik zal het zwaard achter hen48) uittrekken.49) |
13) | Alzo zal Mijn toorn volbracht worden,50) en Ik zal Mijn grimmigheid op hen doen rusten,51) en Mij troosten;52) en zij zullen weten,53) dat Ik, de HEERE, in Mijn ijver gesproken heb,54) als Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbracht zal hebben. |
14) | Daartoe zal Ik u ter woestheid55) en ter smaadheid zetten56) onder de heidenen, die rondom u zijn, voor de ogen van al degene, die voorbijgaat. |
15) | Zo zal de smaadheid en hoon een onderwijs en ontzetting57) den heidenen zijn, die rondom u zijn, wanneer Ik over u gerichten in toorn,58) en in grimmigheid, en in grimmige straffen oefenen zal;59) Ik, de HEERE, heb het gesproken! |
16) | Wanneer Ik de boze pijlen des hongers60) tegen hen uitzenden zal, die ten verderve zijn zullen, die Ik uitzenden zal om u te verderven; zo zal Ik den honger over u vermeerderen, en u den staf des broods breken.61) |
17) | Ja, honger en boos gedierte,62) die u van kinderen beroven zullen, zal Ik over u zenden; ook zal pestilentie en bloed onder u omgaan;63) en het zwaard zal Ik over u brengen; Ik, de HEERE, heb het gesproken! |