|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
|
1) | Verder, hef gij een weeklage op1) over de vorsten van Israel,2) |
2) | En zeg: Wat was uw moeder?3) Een leeuwin,4) onder de leeuwen nederliggende;5) zij bracht haar welpen op6) in het midden der jonge leeuwen.7) |
3) | Zij toog nu een van haar welpen op;8) het werd een jonge leeuw, die leerde roof te roven,9) hij at mensen op.10) |
4) | Dit hoorden de volken van hem,11) hij werd gegrepen in hun groeve;12) en zij brachten hem13) met haken naar Egypteland.14) |
5) | Zij nu ziende,15) dat zij in hope was geweest, doch haar verwachting verloren was,16) zo nam zij een ander van haar welpen,17) hetwelk zij tot een jongen leeuw stelde. |
6) | Deze wandelde steeds onder de leeuwen,18) werd een jonge leeuw, en leerde roof te roven,19) hij at mensen op. |
7) | Hij bekende zijn weduwen,20) en hij verwoestte hun steden; zodat het land en zijn volheid21) ontzet werd22) van de stem zijner brulling.23) |
8) | Toen begaven zich de volken tegen hem rondom24) uit de landschappen, en zij spreidden hun net over hem uit;25) in hun groeve werd hij gegrepen. |
9) | En zij stelden hem in gesloten bewaring met haken,26) opdat zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten27) hem in vestingen,28) opdat zijn stem niet meer gehoord wierde op de bergen Israels. |
10) | Uw moeder was als een wijnstok29) in uw stilheid,30) geplant bij wateren; hij was vruchtbaar en vol ranken vanwege vele wateren. |
11) | En hij36) had31) sterke roeden32) tot scepteren der heersers, en de stam33) van elke roede werd hoog34) tussen de dichte takken;35) en hij werd gezien37) door zijn hoogte, met de menigte zijner takken.38) |
12) | Maar hij werd door grimmigheid uitgerukt,39) en ter aarde geworpen, en de oostenwind40) heeft zijn vrucht verdroogd; zijn sterke roeden41) zijn afgebroken en zijn verdroogd; het vuur heeft ze verteerd.42) |
13) | En nu is hij geplant in een woestijn,43) in een dor en dorstig land. |
14) | Daartoe is een vuur uitgegaan uit een roede zijner ranken,44) dat zijn vrucht verteerd heeft; zodat aan hem geen sterke roede is tot een scepter,45) om te heersen. Dit is een weeklage, en is tot een weeklage geworden. |