< Ezechiël 28 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
1)Voorts geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2)Mensenkind! zeg tot den vorst van Tyrus:1) Zo zegt2) de Heere HEERE: Omdat uw hart zich verheft en zegt: Ik ben God,3) ik zit in Godes stoel,4) in het hart der zeeen!5) daar gij een mens en geen God zijt, stelt gij nochtans uw hart,6) als Gods hart.
3)Zie, gij zijt wijzer dan Daniel;7) zij hebben niets toegeslotens8) voor u verborgen.9)
4)Door uw wijsheid en door uw verstand, hebt gij vermogen voor u verkregen;10) ja, gij hebt goud en zilver verkregen in uw schatten.11)
5)Door de grootheid uwer wijsheid in uw koophandel hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart verheft zich vanwege uw vermogen.
6)Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Omdat gij uw hart gesteld hebt als Gods hart;
7)Daarom zie, Ik zal vreemden over u brengen,12) de tirannigste der heidenen;13) die zullen hun zwaarden uittrekken14) over de schoonheid uwer wijsheid,15) en zullen uw glans ontheiligen.16)
8)Ter groeve zullen zij u doen nederdalen; en gij zult sterven den dood eens verslagenen17) in het hart der zeeen.18)
9)Zult gij dan enigszins,19) voor het aangezicht uws doodslagers,20) zeggen: Ik ben God? daar gij een mens zijt en geen God, in de hand desgenen, die u verslaat?
10)Gij zult den dood der onbesnedenen sterven;21) door de hand der vreemden; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE.
11)Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
12)Mensenkind! hef een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg tot hem:22) Zo zegt de Heere HEERE: Gij verzegelaar der som,23) vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid!
13)Gij waart in Eden,24) Gods hof; alle kostelijk gesteente25) was uw deksel,26) sardisstenen,27) topazen en diamanten,28) turkooizen, sardonixstenen29) en jaspisstenen, saffieren, robijnen,30) en smaragden, en goud; het werk uwer trommelen31) en uwer pijpen was bij u; ten dage als gij geschapen werdt,32) waren zij bereid.
14)Gij waart33) een gezalfde,34) overdekkende35) cherub;36) en Ik had u alzo gezet;37) gij waart op Gods heiligen berg;38) gij wandeldet in het midden der vurige stenen.39)
15)Gij waart volkomen40) in uw wegen,41) van den dag af, dat gij geschapen zijt,42) totdat er ongerechtigheid43) in u gevonden is.44)
16)Door de veelheid uws koophandels45) hebben zij het46) midden van u47) met geweld48) vervuld,49) en gij hebt gezondigd; daarom zal Ik u ontheiligen50) van Gods berg,51) en zal u, gij overdekkende cherub!52) verdoen uit het midden der vurige stenen!53)
17)Uw hart verheft zich over uw schoonheid; gij hebt uw wijsheid bedorven,54) vanwege uw glans; Ik heb u op de aarde henengeworpen,55) Ik heb u voor het aangezicht der koningen gesteld, om op u te zien.56)
18)Vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden, door het onrecht uws koophandels, hebt gij uw heiligdommen ontheiligd;57) daarom heb Ik een vuur uit het midden58) van u doen voortkomen, dat u heeft verteerd, en Ik heb u gemaakt tot as op de aarde,59) voor de ogen van al degenen, die u zien.
19)Allen, die u kennen onder de volken, zijn over u ontzet; gij zijt een grote schrik geworden,60) en zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid.
20)Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
21)Mensenkind! zet uw aangezicht61) tegen Sidon,62) en profeteer tegen haar,
22)En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Sidon!63) en zal in het midden van u verheerlijkt worden;64) en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik gerichten in haar zal hebben65) geoefend,66) en in haar geheiligd zal zijn.67)
23)Want Ik zal de pestilentie in haar zenden, en bloed op haar straten, en de verslagenen zullen vallen in het midden van haar,68) door het zwaard, dat tegen haar zal zijn van rondom; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
24)En het huis Israels zal geen smartenden doorn69) noch wee doende distel meer hebben, van allen,70) die rondom hen zijn, die henlieden beroven;71) en zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben.
25)Alzo zegt de Heere HEERE:72) Als Ik het huis Israels zal vergaderd hebben uit de volken, onder dewelke zij verstrooid zijn, en Ik onder hen voor de ogen der heidenen zal geheiligd zijn,73) dan zullen zij in hun land wonen, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb.
26)En zij zullen daarin zeker wonen, en huizen bouwen, en wijngaarden planten; ja, zij zullen zeker wonen; als Ik gerichten zal hebben geoefend tegen allen, die henlieden beroofd hebben, van degenen, die rondom hen zijn; en zij zullen weten dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben.