|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
|
1) | Terwijl Ik Israel genees,1) zo wordt Efraims ongerechtigheid ontdekt,2) mitsgaders de boosheden van Samaria;3) want zij werken valsheid;4) en de dief gaat er in,5) de bende der straatschenders6) stroopt daar buiten. |
2) | En zij zeggen niet in hun hart,7) dat Ik al hunner boosheid gedachtig ben; nu omsingelen hen hun handelingen,8) zij zijn voor Mijn aangezicht.9) |
3) | Zij verblijden den koning met hun boosheid,10) en de vorsten met hun leugenen. |
4) | Zij bedrijven al te zamen overspel, zij zijn12) gelijk een bakoven,11) die heet gemaakt is van den bakker; die ophoudt van wakker te zijn, nadat hij het deeg heeft gekneed, totdat het doorgezuurd zij. |
5) | Het is de dag onzes konings;13) de vorsten maken hem krank14) door verhitting van den wijn;15) hij strekt zijn hand voort met de spotters.16) |
6) | Want17) zij voeren hun hart aan,18) als een bakoven, tot hun lagen; hunlieder bakker slaapt den gansen nacht;19) 's morgens brandt hij als een vlammend vuur. |
7) | Zij zijn allen te zamen verhit als een bakoven,20) en zij verteren hun rechters;21) al hun koningen vallen;22) er is niemand onder hen, die tot Mij roept.23) |
8) | Efraim, die verwart zich met de volken;24) Efraim is een25) koek,26) die niet is omgekeerd;27) |
9) | Vreemden verteren28) zijn kracht,29) en hij merkt het niet; ook is de grauwigheid op hem verspreid,30) en hij merkt het niet. |
10) | Dies zal de hovaardij van Israel31) in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den HEERE, hun God, noch Hem zoeken in alle deze. |
11) | Want Efraim is als een botte duif,32) zonder hart;33) zij roepen Egypte aan,34) zij gaan henen tot Assur.35) |
12) | Wanneer zij zullen henengaan, zal Ik Mijn net over hen uitspreiden,36) Ik zal ze als vogelen des hemels doen nederdalen.37) Ik zal ze tuchtigen,38) gelijk gehoord is in hun vergadering.39) |
13) | Wee hen, want zij zijn van Mij afgezworven;40) verstoring over hen, want zij hebben tegen Mij overtreden!41) Ik zou hen wel verlossen,42) maar zij spreken leugenen tegen Mij.43) |
14) | Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart,44) wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most45) verzamelen zij zich,46) maar zij wederstreven tegen Mij.47) |
15) | Ik heb hen wel getuchtigd,48) en hunlieder armen gesterkt;49) maar zij denken kwaad tegen Mij.50) |
16) | Zij keren zich,51) maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedriegelijke boog;52) hun vorsten vallen door het zwaard;53) vanwege de gramschap hunner tong;54) dit is hunlieder bespotting55) in Egypteland.56) |