|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
|
1) | En de HEERE zeide tot mij:1) Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend,2) nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israels bemint,3) maar zij zien om naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.4) |
2) | En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen,5) en een homer6) gerst,7) en een halven homer gerst. |
3) | En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen8) na mij blijven zitten9) (gij zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u.10) |
4) | Want de kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten,11) zonder koning,12) en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld,13) en zonder efod14) en terafim.15) |
5) | Daarna zullen zich de kinderen Israels bekeren, en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun koning;16) en zij zullen vrezende komen tot den HEERE17) en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.18) |