|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
|
1) | Samaria zal woest worden,1) want zij is wederspannig geweest tegen haar God; zij zullen door het zwaard vallen,2) hun kinderkens3) zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen4) zullen opengesneden worden.5) |
2) | Bekeer u, o Israel! tot den HEERE, uw God, toe;6) want gij zijt gevallen7) om uw ongerechtigheid. |
3) | Neem deze woorden met u,8) en bekeer u tot den HEERE; zeg tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid,9) en geef het10) goede,11) zo zullen wij betalen12) de varren onzer lippen.13) |
4) | Assur zal ons niet behouden,14) wij zullen niet rijden15) op paarden,16) en tot het werk onzer handen17) niet meer zeggen: Gij zijt onze God.18) Immers19) zal een wees bij U ontfermd worden.20) |
5) | Ik zal hunlieder21) afkering genezen,22) Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben;23) want Mijn toorn is van hem gekeerd.24) |
6) | Ik zal Israel zijn als de dauw;25) hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon.26) |
7) | Zijn scheuten zullen zich uitspreiden,27) en zijn heerlijkheid28) zal zijn als des olijfbooms, en hij zal een reuk hebben als de Libanon. |
8) | Zij zullen wederkeren,29) zittende onder zijn schaduw;30) zij zullen ten leven voortbrengen31) als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis32) zal zijn als de wijn van Libanon. |
9) | Efraim!33) wat heb Ik meer met de afgoden te doen?34) Ik heb hem verhoord,35) en zal op hem zien;36) Ik zal hem zijn als een groenende denneboom;37) uw vrucht is uit Mij gevonden.38) |
10) | Wie is wijs?39) die versta deze dingen; wie is verstandig? die bekenne ze;40) want des HEEREN wegen41) zijn recht,42) en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen,43) maar de overtreders zullen daarin vallen.44) |