|
|
|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
|
| 1) | Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE,1) want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen;2) Hij heeft geslagen,3) en Hij zal ons verbinden.4) |
| 2) | Hij zal ons na twee dagen levend6) maken;5) op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. |
| 3) | Dan zullen wij kennen,7) wij zullen vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang8) is bereid9) als de dageraad;10) en Hij zal tot ons komen11) als een regen,12) als de spade regen en vroege regen13) des lands.14) |
| 4) | Wat zal Ik u doen,15) o Efraim! wat zal Ik u doen, o Juda! dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk,16) en als een vroegkomende dauw, die henengaat. |
| 5) | Daarom heb Ik hen behouwen door de profeten;17) Ik heb ze gedood18) door de redenen Mijns monds; en uw oordelen19) zullen voortkomen aan het licht.20) |
| 6) | Want Ik heb lust tot weldadigheid,21) en niet tot offer;22) en tot de kennis Gods, meer dan tot brandofferen. |
| 7) | Maar zij hebben het verbond overtreden23) als Adam;24) daar hebben zij trouwelooslijk25) tegen Mij gehandeld. |
| 8) | Gilead is een stad26) van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed.27) |
| 9) | Gelijk de benden der straatschenders28) op iemand wachten,29) alzo is het gezelschap der priesteren;30) zij moorden op den weg naar Sichem,31) waarlijk, zij doen schandelijke daden.32) |
| 10) | Ik zie een afschuwelijke zaak33) in het huis Israels; aldaar is Efraims hoererij, Israel is verontreinigd. |
| 11) | Ook heeft hij u, o Juda!34) een oogst gezet,35) als Ik de gevangenen Mijns volks36) wederbracht.37) |