|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
|
1) | En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem1) begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, |
2) | Dat Gods zonen2) de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren,3) en zij namen zich vrouwen uit allen,4) die zij verkozen hadden. |
3) | Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet5) in eeuwigheid6) twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is;7) doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.8) |
4) | In die dagen waren er reuzen9) op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan10) waren, en zich kinderen11) gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen,12) die van ouds geweest zijn, mannen van name.13)14) |
5) | En de HEERE15) zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. |
6) | Toen berouwde het den HEERE,16) dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.17) |
7) | En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem,18) van den mens tot het vee,19) tot het kruipend gedierte,20) en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. |
8) | Maar Noach vond genade21) in de ogen des HEEREN. |
9) | Dit zijn de geboorten van Noach.22) Noach was een rechtvaardig, oprecht23) man in zijn geslachten.24) Noach wandelde met God.25) |
10) | En Noach gewon26) drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. |
11) | Maar de aarde was verdorven27) voor Gods aangezicht;28) en de aarde was vervuld met wrevel. |
12) | Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg30) verdorven op de aarde.29) |
13) | Daarom zeide God tot Noach: Het einde31) van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen32) vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven. |
14) | Maak u een ark33) van goferhout;34) met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken36) van binnen en van buiten met pek.35) |
15) | En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen37) zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte. |
16) | Gij zult een venster38) aan de ark maken, en zult haar volmaken39) tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.40) |
17) | Want Ik, zie, Ik breng een watervloed41) over de aarde, om alle vlees,42) waarin een geest des levens43) is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.44) |
18) | Maar met u zal Ik Mijn verbond45) oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. |
19) | En gij zult van al wat leeft,46) van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn; |
20) | Van het gevogelte naar zijn aard, en47) van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen,48) om die in het leven te behouden. |
21) | En gij, neem voor u van alle spijze,49) die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij. |
22) | En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.50) |