Genesis 25 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1)En Abraham voer1) voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura.
2)En zij baarde2) hem Zimran3) en Joksan, en Medan en Midian,4) en Jisbak en Suah.5)
3)En Joksan6) gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren de Assurieten, en Letusieten, en Leummieten.
4)En de zonen9) van Midian waren Efa en Efer, en Henoch en Abida, en Eldaa. Deze allen waren zonen van Ketura.7)8)
5)Doch Abraham gaf10) aan Izak al wat hij had.
6)Maar aan de zonen der bijwijven,11) die Abraham had, gaf Abraham geschenken; en zond hen weg van zijn zoon Izak, terwijl hij nog leefde, oostwaarts naar het land12) van het Oosten.
7)Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft, honderd vijf en zeventig jaren.13)
8)En Abraham gaf den geest en stierf, in goeden ouderdom,14) oud en des levens zat,15) en hij werd tot16) zijn volken verzameld.
9)En Izak en Ismael, zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela, in den akker17) van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, welke tegenover Mamre is;
10)In den akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht had, daar is18) Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw.
11)En het geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, zegende;19) en Izak woonde bij den put Lachai-Roi.20)
12)Dit nu zijn de geboorten21) van Ismael, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische, dienstmaagd van Sara, Abraham gebaard heeft.
13)En dit zijn de namen der zonen van Ismael, met hun namen22) naar hun geboorten. De eerstgeborene van Ismael, Nabajoth; daarna Kedar,24) en Adbeel, en Mibsam,23)25)
14)En Misma, en Duma,26) en Massa,27)
15)Hadar en Thema,28) Jetur, Nafis en Kedma.
16)Deze zijn de zonen van Ismael, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf29) vorsten naar hun volken.
17)En dit zijn de jaren des levens van Ismael, honderd zeven en dertig jaren; en hij30) gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken.
18)En zij woonden van Havila31) tot Sur32) toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft33) zich nedergeslagen voor het34) aangezicht van al zijn broederen.
19)Dit nu zijn de geboorten35) van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak.
20)En Izak was veertig jaren36) oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuel, den Syrier, uit37) Paddan-Aram, de zuster van Laban, den Syrier, zich ter vrouw nam.
21)En Izak bad den38) HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem39) verbidden, zodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd.
22)En de kinderen40) stieten41) zich samen in haar lichaam.42) Toen zeide zij: Is het zo? waarom43) ben ik dus? en zij ging om44) den HEERE te vragen.
23)En de HEERE45) zeide tot haar: Twee46) volken zijn in uw buik, en twee natien zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene48) volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere49) zal den mindere dienen.47)
24)Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
25)En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed;50) daarom noemden zij zijn naam Ezau.51)
26)En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob.52) En Izak was zestig53) jaren oud, als hij54) hen gewon.
27)Als nu deze jongeren groot werden, werd Ezau een man, verstandig55) op de jacht, een veldman;56) maar Jakob werd een oprecht57) man, wonende58) in tenten.
28)En Izak had Ezau lief; want het wildbraad59) was naar60) zijn mond; maar Rebekka had Jakob lief.
29)En Jakob had een kooksel61) gekookt; en Ezau kwam uit het veld, en was moede.
30)En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van dat rode,62) dat rode daar, want ik ben moede; daarom heeft men zijn naam genoemd Edom.63)
31)Toen zeide Jakob: Verkoop mij op dezen dag uw eerstgeboorte.64)
32)En Ezau zeide: Zie, ik ga65) sterven; en waartoe66) mij dan de eerstgeboorte?
33)Toen zeide Jakob: Zweer mij op dezen67) dag! en hij zwoer hem; en hij verkocht aan Jakob zijn eerstgeboorte.
34)En Jakob gaf aan Ezau brood, en het linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte.