|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
|
1) | En Adam bekende1) Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain,2) en zeide: Ik heb een man3) van den HEERE4) verkregen! |
2) | En zij voer voort te baren zijn broeder Habel;5) en Habel werd een schaapherder,6) en Kain werd een landbouwer. |
3) | En het geschiedde ten einde7) van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE offer8) bracht. |
4) | En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet.9) En de HEERE zag Habel10) en zijn offer aan; |
5) | Maar Kain en zijn11) offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain12) zeer, en zijn aangezicht13) verviel. |
6) | En de HEERE zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen? |
7) | Is er niet, indien gij weldoet, verhoging?14) en zo gij niet weldoet, de zonde15) ligt aan16) de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.17) |
8) | En Kain sprak met18) zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood. |
9) | En de HEERE zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet;19) ben ik mijns broeders hoeder?20) |
10) | En Hij zeide:21) Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds22) van uw broeder, dat tot Mij roept van23) den aardbodem. |
11) | En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem,24) die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. |
12) | Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven;25) gij zult zwervende26) en dolende zijn op aarde. |
13) | En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.27) |
14) | Zie, Gij hebt28) mij heden verdreven van den aardbodem,29) en ik zal voor Uw aangezicht30) verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt,31) mij zal doodslaan. |
15) | Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom,32) al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig33) gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kain;34) opdat hem niet versloeg al wie hem vond. |
16) | En Kain ging uit van het aangezicht des HEEREN;35) en hij woonde in het land Nod,36) ten oosten van Eden. |
17) | En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad,38) en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.37) |
18) | En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech. |
19) | En Lamech39) nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla. |
20) | En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen,40) die tenten bewoonden, en vee41) hadden. |
21) | En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen42) en orgelen handelen. |
22) | En Zilla baarde ook Tubal-Kain, een leermeester43) van allen werker in koper44) en ijzer; en de zuster van Tubal-Kain was Naema. |
23) | En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg45) wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!46) |
24) | Want Kain47) zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.48) |
25) | En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam49) Seth;50) want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet51) voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen. |
26) | En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den naam des HEEREN aan te roepen.52) |