Genesis 24 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1)Abraham nu was oud1) en wel2) bedaagd; en de HEERE had Abraham in alles gezegend.3)
2)Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den4) oudste van zijn huis, regerende over alles, wat hij had: Leg5) toch uw hand onder mijn heup,
3)Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren der Kanaanieten,6) in het midden van welke ik woon;
4)Maar dat gij naar mijn land,7) en naar mijn maagschap trekken, en voor mijn zoon Izak een vrouw nemen zult.8)
5)En die9) knecht zeide tot hem: Misschien zal die vrouw10) mij niet willen volgen11) in dit land; zal ik dan uw zoon moeten12) wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt?
6)En Abraham zeide tot hem: Wacht u,13) dat gij mijn zoon niet weder daarheen brengt!
7)De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt.
8)Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult gij rein zijn14) van dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen.
9)Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze zaak.
10)En die knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en toog heen; en al het15) goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie,16) naar de stad van17) Nahor.
11)En hij deed de18) kemelen nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen.
12)En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe haar19) mij toch20) heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham, mijn heer.
13)Zie, ik sta bij de waterfontein, en de dochteren der mannen dezer stad zijn uitgaande om water te putten;
14)Zo21) geschiede, dat die jonge dochter, tot welke ik zal zeggen: Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kemelen drenken; diezelve zij, die Gij Uw knecht Izak toegewezen22) hebt, en dat ik daaraan bekenne, dat Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt.
15)En het geschiedde, eer hij geeindigd had te spreken, ziet, zo kwam Rebekka uit, welke aan Bethuel geboren was, de zoon van Milka, de huisvrouw van Nahor, de broeder van Abraham; en zij had haar kruik op haar schouder.
16)En die jonge dochter was zeer schoon23) van aangezicht, een maagd, en geen man24) had haar bekend; en zij ging af naar de fontein, en vulde haar kruik, en ging op.
17)Toen liep die knecht haar tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch een weinig waters uit uw kruik drinken.
18)En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en liet haar kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken.
19)Als zij nu voleindigd had van hem drinken te geven, zeide zij: Ik zal ook voor uw kemelen putten, totdat zij voleindigd hebben te drinken.
20)En zij haastte zich, en goot haar kruik uit in de drinkbak, en liep weder naar den put om te putten, en zij putte voor al zijn kemelen.
21)En de man ontzette25) zich over haar, stilzwijgende,26) om te merken, of de HEERE zijn weg voorspoedig gemaakt had, of niet.
22)En het geschiedde, als de kemelen voleindigd hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel27) nam, welks gewicht was een halve28) sikkel, en29) twee armringen30) aan haar31) handen, welker gewicht was tien sikkelen gouds.
23)Want hij32) had gezegd: Wiens dochter zijt gij? geef het mij toch te kennen; is er ook ten huize uws vaders plaats voor ons, om te vernachten?
24)En zij had tot hem gezegd: Ik ben de dochter van Bethuel, den zoon33) van Milka, die zij Nahor gebaard heeft.
25)Voorts had zij tot hem gezegd: Ook is er stro en veel voeders bij ons, ook plaats om te vernachten.
26)Toen neigde34) die man zijn hoofd, en aanbad35) den HEERE;
27)En hij zeide: Geloofd36) zij de HEERE, de God van mijn38) heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid37) niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande39) mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.40)
28)En die jonge dochter liep, en gaf ten huize harer moeder te kennen, gelijk deze zaken waren.
29)En Rebekka had een broeder, wiens naam was Laban; en Laban liep tot dien man naar buiten tot de fontein.
30)En het geschiedde, als hij dat voorhoofdsiersel gezien had, en de armringen aan de handen zijner zuster; en als hij gehoord had de woorden zijner zuster Rebekka, zeggende: Alzo heeft die man tot mij gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond bij de kemelen, bij de fontein.
31)En hij zeide: Kom in, gij, gezegende41) des HEEREN! waarom zoudt gij buiten staan? want ik heb het huis bereid,42) en de plaats voor de kemelen.
32)Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde de kemelen, en men gaf den kemelen stro en voeder; en water om zijn43) voeten te wassen, en de voeten der mannen, die bij hem waren.
33)Daarna werd hem44) te eten voorgezet; maar hij zeide:45) Ik zal niet eten, totdat ik mijn woorden gesproken heb. En hij zeide: Spreek!
34)Toen zeide hij: Ik ben een knecht46) van Abraham;
35)En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot47) geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen, en runderen, en zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en ezelen.
36)En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij48) oud geworden was; en hij heeft49) hem gegeven alles, wat hij heeft.
37)En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Gij zult50) voor mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der Kanaanieten, in welker land ik wone;
38)Maar gij51) zult trekken naar het huis mijns vaders, en naar mijn geslacht, en zult voor mijn zoon een vrouw nemen!
39)Toen zeide ik tot mijn heer: Misschien zal mij de vrouw niet volgen.
40)En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld52) heb, zal Zijn Engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis.
41)Dan zult gij van mijn eed rein53) zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn; en indien zij haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van mijn eed.
42)En ik kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig maken zult, op welke ik ga;
43)Zie, ik sta bij de waterfontein; zo geschiede, dat de maagd, die uitkomen zal om te putten, en tot welke ik zeggen zal: Geef mij toch een weinig waters te drinken uit uw kruik;
44)En zij tot mij zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen.
45)Eer ik geeindigd had te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam Rebekka uit, en had haar kruik op haar schouder, en zij kwam af tot de fontein en putte; en ik zeide tot haar: Geef mij toch te drinken!
46)Zo haastte zij zich en liet haar kruik van zich neder, en zeide: Drink gij, en ik zal ook uw kemelen drenken; en ik dronk, en zij drenkte ook de kemelen.
47)Toen vraagde ik haar, en zeide: Wiens dochter zijt gij? En zij zeide: De dochter van Bethuel, den zoon van Nahor, welken Milka hem gebaard heeft. Zo legde ik het voorhoofdsiersel op haar54) aangezicht, en de armringen aan haar handen;
48)En ik neigde mijn hoofd, en aanbad den HEERE; en ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den55) rechten weg geleid had, om de dochter des broeders56) van mijn heer voor zijn zoon te nemen.
49)Nu dan, zo gijlieden weldadigheid en trouw57) aan mijn heer doen zult,58) geeft het mij te kennen; en zo niet, geeft het mij ook te kennen, opdat ik59) mij ter rechterhand of ter linkerhand wende.60)
50)Toen antwoordde Laban,61) en Bethuel, en zeiden: Van den62) HEERE is deze zaak voortgekomen; wij kunnen kwaad63) noch goed tot u spreken.
51)Zie, Rebekka is voor uw aangezicht; neem haar64) en trek henen; zij zij de vrouw van den zoon uws heren, gelijk de HEERE gesproken heeft!
52)En het geschiedde, als Abrahams knecht hun woorden hoorde, zo boog hij zich ter aarde voor den HEERE.
53)En de knecht langde voort zilveren kleinoden, en gouden kleinoden, en klederen, en hij gaf die aan Rebekka; hij gaf ook aan haar broeder en haar moeder kostelijkheden.65)66)
54)Toen aten en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren; en zij vernachtten, en zij stonden des morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken tot mijn heer!
55)Toen zeide haar broeder, en haar moeder: Laat de jonge dochter enige67) dagen, of tien, bij ons blijven; daarna zult gij68) gaan.
56)Maar hij zeide tot hen: Houdt mij niet op, dewijl de HEERE mijn weg voorspoedig gemaakt heeft! laat mij trekken, dat ik tot mijn heer ga.
57)Toen zeiden zij: Laat ons69) de jonge dochter roepen, en haar mond vragen.
58)En zij riepen Rebekka, en zeiden tot haar: Zult gij met dezen man trekken? En zij antwoordde: Ik zal trekken.
59)Toen lieten zij Rebekka, hun zuster, en haar voedster71) trekken, mitsgaders Abrahams knecht en zijn mannen.70)
60)En zij zegenden72) Rebekka, en zeiden tot haar: O, onze zuster! wordt73) gij tot duizenden millioenen,74) en uw zaad75) bezitte de poort zijner haters!
61)En Rebekka maakte zich op met haar jonge76) dochteren, en zij reden op kemelen, en volgden den man; en die knecht77) nam Rebekka, en toog heen.
62)Izak nu kwam, van daar men komt tot den put78) Lachai-Roi; en hij woonde in het79) zuiderland.
63)En Izak was uitgegaan om te bidden80) in het veld, tegen81) het naken van den avond; en hij hief zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen!
64)Rebekka hief ook haar ogen op, en zij zag Izak; en zij viel82) van den kemel af.
65)En zij zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons in het veld tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier, en bedekte83) zich.
66)En de knecht vertelde aan Izak al de zaken, die hij gedaan had.
67)En Izak bracht haar in de84) tent van zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka, en zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo werd Izak getroost na zijner85) moeders dood.