< Psalmen 10 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)O HEERE! waarom1) staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden2) van benauwdheid?
2)De goddeloze3) vervolgt4) hittiglijk in hoogmoed den ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.
3)Want de goddeloze roemt5) over den wens zijner ziel; hij zegent6) den gierigaard, hij lastert7) den HEERE.
4)De goddeloze, gelijk8) hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt9) niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.10)
5)Zijn wegen11) maken12) ten allen tijde smarte; Uw oordelen13) zijn een hoogte, verre14) van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast15) hij aan.
6)Hij zegt16) in zijn hart: Ik zal niet wankelen;17) want ik zal van geslacht18) tot geslacht in geen kwaad19) zijn.
7)Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.20)
8)Hij zit in de achterlage der hoeven,21) in verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen22) zich tegen den arme.
9)Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net.
10)Hij duikt23) neder, hij buigt zich; en de arme24) hoop valt in zijn sterke poten.
11)Hij zegt in zijn hart: God heeft het25) vergeten, Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid.
12)Sta op,26) HEERE God! hef Uw hand op, vergeet de ellendigen28) niet.27)
13)Waarom29) lastert30) de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken?31)
14)Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite32) en het verdriet, opdat men33) het in Uw hand geve; op U verlaat34) zich de arme, Gij zijt geweest35)36) een Helper van den wees.
15)Breek den arm des37) goddelozen en bozen; zoek zijn goddeloosheid, totdat39) Gij haar niet vindt.38)
16)De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land.40)
17)HEERE! Gij hebt den wens der zachtmoedigen41) gehoord; Gij zult hun hart sterken,42) Uw oor zal opmerken;
18)Om den wees en verdrukte recht te doen; opdat een mens van de aarde44) niet meer voortvare geweld te bedrijven.43)