|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een lied,1)2) een psalm voor de kinderen van Korach, voor den opperzangmeester, op Machalath Leannoth;3) een onderwijzing van Heman,5) den Ezrahiet.4)6)7) |
2) | O HEERE, God mijns heils! bij dag, bij nacht roep ik voor U. |
3) | Laat mijn gebed voor Uw8) aanschijn komen; neig Uw oor tot mijn geschrei. |
4) | Want mijn ziel is der tegenheden9) zat, en mijn leven10) raakt tot aan het graf.11) |
5) | Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is; |
6) | Afgezonderd12) onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt,13) en zij zijn afgesneden van Uw hand. |
7) | Gij hebt mij in den14) ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten. |
8) | Uw grimmigheid ligt op mij;15) Gij hebt mij nedergedrukt met al Uw baren. Sela.16)17)18) |
9) | Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen. |
10) | Mijn oog treurt vanwege verdrukking; HEERE! ik roep tot U den gansen19) dag; ik strek mijn handen uit tot U.20) |
11) | Zult Gij21) wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan,22) zullen zij U loven? Sela. |
12) | Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf?23) |
13) | Zullen24) Uw wonderen bekend worden in de duisternis,25) en Uw gerechtigheid in het land26) der vergetelheid? |
14) | Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond. |
15) | HEERE! waarom verstoot Gij27) mijn ziel, en verbergt Uw aanschijn voor mij? |
16) | Van der jeugd28) aan ben ik bedrukt en doodbrakende;29) ik draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig.30)31) |
17) | Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen doen mij34) vergaan.32)33) |
18) | Den gansen dag omringen35) zij mij als water; te zamen omgeven zij mij. |
19) | Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in36) duisternis. |