|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Voor den opperzangmeester, op Schoschannim;1) een getuigenis, een psalm van Asaf.2)3)4)5)6)7) |
2) | O Herder Israels! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet; Die tussen de cherubim zit, verschijn blinkende. |
3) | Wek8) Uw macht op voor het aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse,9) en kom tot onze verlossing. |
4) | O God!10) breng11) ons weder, en laat12) Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden. |
5) | O HEERE, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken13) tegen het gebed Uws volks? |
6) | Gij14) spijst hen met tranenbrood,15) en drenkt hen met tranen uit een drieling.16) |
7) | Gij hebt ons onzen naburen17) tot een18) twist gesteld, en onze vijanden spotten19) onder zich. |
8) | O God der heirscharen! breng20) ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden. |
9) | Gij hebt een wijnstok21) uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen22) verdreven, en hebt denzelven geplant;23) |
10) | Gij hebt de plaats voor hem bereid,24) en zijn wortelen doen25) inwortelen, zodat hij het land vervuld26) heeft. |
11) | De bergen27) zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen28) Gods. |
12) | Hij29) schoot zijn ranken uit tot aan de zee,30) en zijn scheuten tot aan de rivier.31) |
13) | Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?32) |
14) | Het zwijn33) uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild34) des velds heeft hem afgeweid. |
15) | O God der heirscharen! keer toch35) weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek36) dezen wijnstok, |
16) | En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon,37) dien Gij38) U gesterkt hebt! |
17) | Hij is39) met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen40) om van het schelden Uws aangezichts. |
18) | Uw hand zij over den42) man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.41) |
19) | Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen. |
20) | O HEERE, God der heirscharen! breng ons43) weder; laat Uw44) aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden. |