< Psalmen 122 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Een lied Hammaaloth,1) van David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis2) des HEEREN gaan.
2)Onze voeten zijn staande in3) uw poorten, o Jeruzalem!
3)Jeruzalem is gebouwd, als een stad,4) die wel samengevoegd is;
4)Waarheen de stammen5) opgaan, de stammen6) des HEEREN, tot de getuigenis7) Israels,8) om den Naam des HEEREN te danken.
5)Want daar zijn9) de stoelen des10) gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.
6)Bidt om den vrede11) van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.12)
7)Vrede zij in uw vesting,13) welvaren in uw paleizen.14)
8)Om mijner broederen en mijner15) vrienden wil, zal ik nu spreken,16) vrede zij in u!
9)Om des huizes des HEEREN,17) onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken.