|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een onderwijzing van1) David, een gebed, als hij in de2) spelonk was. |
2) | Ik riep met mijn stem tot den HEERE; ik smeekte tot den HEERE met mijn stem. |
3) | Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht; ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid. |
4) | Als mijn geest in mij overstelpt was,3) zo hebt Gij mijn pad4) gekend. Zij hebben mij5) een strik verborgen op6) den weg, dien ik gaan zou. |
5) | Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende,7) er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde9) voor mijn ziel.8)10) |
6) | Tot U riep ik,11) o HEERE! ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel12) in het land der levenden. |
7) | Let op mijn geschrei, want ik ben zeer uitgeteerd;13) red mij van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik. |
8) | Voer mijn ziel14) uit de gevangenis,15) om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen16) zullen mij omringen,17) wanneer Gij18) wel bij mij zult gedaan hebben. |