< Psalmen 2 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Waarom woeden1) de heidenen,2) en bedenken3) de volken ijdelheid?
2)De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten4) beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde,5) zeggende:
3)Laat ons hun banden verscheuren,7) en hun touwen van ons werpen.6)
4)Die in den hemel woont,8) zal lachen;9) de HEERE zal hen bespotten.
5)Dan zal Hij10) tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid11) zal Hij hen verschrikken.
6)Ik toch12) heb Mijn Koning gezalfd13) over Sion, den berg14) Mijner heiligheid.
7)Ik zal15) van het16) besluit17) verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden18) heb Ik U gegenereerd.
8)Eis van Mij,19) en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden20) der aarde tot Uw bezitting.
9)Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter;21) Gij zult hen in stukken22) slaan als een pottenbakkersvat.23)
10)Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen,24) gij rechters der aarde!
11)Dient den HEERE met vreze,25) en verheugt u26) met beving.
12)Kust den27) Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat,28) wanneer Zijn toorn maar een weinig29) zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.