< Psalmen 49 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Een psalm, voor den opperzangmeester,1) onder de kinderen2) van Korach.
2)Hoort dit, alle gij volken! neemt ter ore, alle inwoners der wereld,
3)Zowel slechten3) als aanzienlijken, te zamen rijk en arm!
4)Mijn mond zal enkel4) wijsheid spreken, en de overdenking mijns harten zal vol5) verstand zijn.
5)Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgene6) rede openen op de harp.7)
6)Waarom zou ik vrezen in kwade8) dagen, als de ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen?9)
7)Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen; en op de veelheid huns rijkdoms roemen;
8)Niemand van hen zal zijn broeder10) immermeer11) kunnen verlossen; hij zal Gode12) zijn rantsoen13) niet kunnen geven;
9)(Want de verlossing14) hunner ziel15) is te kostelijk,16) en zal in17) eeuwigheid ophouden);
10)Dat hij ook18) voortaan geduriglijk19) zou leven, en de verderving20) niet zien.
11)Want21) hij ziet, dat de wijzen sterven, dat te zamen een dwaas en een onvernuftige22) omkomen, en hun goed anderen nalaten.
12)Hun23) binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht24) tot geslacht; zij noemen25) de landen naar hun namen.
13)De mens nochtans, die in waarde26) is, blijft27) niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan.28)
14)Deze hun weg is29) een dwaasheid30) van hen; nochtans hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun woorden.31) Sela.32)
15)Men zet33) hen als schapen34) in het graf,35) de dood zal hen afweiden;36) en de oprechten zullen over hen heersen37) in dien morgenstond;38) en het graf zal hun gedaante39) verslijten,40) elk uit zijn woning.41)
16)Maar42) God zal mijn ziel43) van het geweld44) des grafs verlossen, want Hij45) zal mij opnemen. Sela.
17)Vrees46) niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot47) wordt;
18)Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen.
19)Hoewel hij zijn ziel48) in zijn leven zegent, en zij u49) loven, omdat50) gij uzelven goed doet;
20)Zo zal zij toch51) komen tot het geslacht harer vaderen;52) tot in eeuwigheid zullen zij het licht53) niet zien.
21)De mens, die in waarde is, en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan.