|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent?1) Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? |
2) | Die oprecht2) wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart3) de waarheid spreekt; |
3) | Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt4) tegen zijn naaste; |
4) | In wiens ogen de verworpene5) veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade,6) evenwel verandert hij niet; |
5) | Die zijn geld niet geeft op woeker,7) en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen8) in eeuwigheid. |