< Psalmen 24 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Een psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid,1) de wereld, en die daarin wonen.
2)Want Hij heeft ze gegrond op de2) zeeen,3) en heeft ze gevestigd op de rivieren.
3)Wie4) zal klimmen op den berg5) des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid?
4)Die rein6) van handen, en zuiver7) van hart is, die zijn ziel niet opheft8) tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk9) zweert;
5)Die zal den zegen ontvangen10) van den HEERE, en gerechtigheid11) van den God zijns12) heils.
6)Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Uw13) aangezicht zoeken, dat is Jakob!14) Sela.15)
7)Heft uw hoofden16) op, gij poorten,17) en verheft u, gij eeuwige deuren,18) opdat de Koning19) der ere inga!
8)Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in den strijd.
9)Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga!
10)Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen,20) Die is de Koning der ere. Sela.