1)goedertierenheid
  Goedertierenheid te oefenen aan de vromen en straf te doen over de goddelozen zijn twee stukken, die een goed koning betamen, waartoe zich David hier verbindt en belooft te zullen oefenen als hij in zijn rijk zou bevestigd wezen. Anderen verstaan deze woorden aldus: Ik zal zingen van goedertierenheid, te weten van de genade, die de Heere mij gedaan en bewezen heeft; en van recht, te weten, dat God gedaan heeft over mijn vervolger Saul.
2)wanneer
  Te weten, om mij te stellen in het bezit des koninkrijks, hetwelk Gij mij beloofd hebt. Zie 1 Sam. 13:14. Anders: Als Gij tot mij zult gekomen zijn; dat is, gesteld hebben, enz.
3)in het midden
  Dat is, in de regering van mijn hof en hofgezin.
4)voor mijne ogen
  Of, zaak, of woord. Van het woord Belial, zie Deut. 13:13.
5)der afvalligen,
  Dat is, dergenen, die moedwillig van den rechten weg afwijken.
6)het zal
  Te weten, het doen der afvalligen.
7)Het verkeerde
  Dat is, die verkeerd van hart of zinnen is, dien zal ik van mij verdrijven of doen wijken.
8)den boze
  Te weten, mens.
9)niet kennen.
  Dat is, niet achten of beminnen, gelijk Ps. 1:6, of niet aannemen, te weten, in mijn dienst.
10)achterklapt,
  Hebr. betongt; dat is, met zijne tong kwetst, hetwelk de achterklappers doen. Ps. 140:12, staat: Een man der tong; dat is, een achterklapper.
11)trots
  Hebr. breed, of wijd van hart; dat is stout en trots van gemoed; gelijk Spreuk. 21:4.
12)bij mij zitten;
  Te weten, als ik in het gericht zal zitten, of als ik mij beraden zal over grootwichtige zaken. Anders: dat zij bij mij wonen.
13)die zal mij
  Dat is, dien zal ik in staten en ambten zetten, zo bij mij ten hove als in andere steden en plaatsen.
14)binnen mijn
  Hebr. in het midden van mijn huis. En versta hierbij: maar ik zal hem uit mijn huis verdrijven of weren.
15)Allen morgen
  Hebr. in de morgenstonden, gelijk Ps. 73:14. Dat is, allen morgen. De zin dezer woorden is, dat hij dagelijks of dadelijk, namelijk zo haast als hij in zijn rijk zou bevestigd wezen, zich zou bevlijtigen om de boosheid te weren. Of, allen morgen; dat is in het gericht, dat des morgens gehouden wordt; 2 Sam. 15:2; Jer. 21:12, enz.