1)Daarom
  Dat is, om hetgeen Job recht tevoren gesproken had, boven, Job 19:29; dreigende zijn vrienden met Gods straf, uit oorzaak van hun verkeerd oordeel en kwaadspreken.
2)gedachten
  Zie van dit woord boven, Job 4:13.
3)antwoorden,
  Anders, wederkeren; te weten om Job te antwoorden; want dit had hij tevoren nog eens gedaan, boven, Job 11.
4)in mij.
  Anders, om mijnentwil; te weten om mijn eer te verdedigen.
5)die mij
  Hebreeuws, een bestraffing, of tucht mijner schande; dat is, die met mijn schaamte en schande verenigd is, overmits Job ons daarin bestraft van onwetendheid en onbeleefdheid; alzo mijn schande of, schaamte, voor hetgeen mij schande aandoet of beschaamd maakt; 2 Sam. 13:13; boven Job 19:5.
6)geest
  Versta, den Heiligen Geest, van welken de rechte wetenschap en uitspraak voortkomt; Num. 11:29; 1 Cor. 12:11. Of versta de ziel des mensen, die niet alleen met redelijk verstand begaafd is door de schepping, maar ook met bovennatuurlijke wetenschap verlicht wordt door de wedergeboorte.
7)uit mijn verstand
  Dat is, uit welgestelde en gematigde zinnen, en niet uit toornig gemoed en kwade driften. Of, boven mijn verstand.
8)[God]
  Vergelijk boven, Job 3:20. Alzo onder, Job 20:23, waar het woord God ook ingevoegd is.
9)gejuich
  Of, het vreugdegeschrei; dat is, de blijdschap en vreugde, voortkomende uit den tijdelijken voorspoed.
10)van nabij
  Dat is, onlangs begonnen. Alzo worden de nieuwe goden genoemd goden van nabij gekomen, Deut. 32:17; dat is onlangs opgekomen. Vergelijk boven, Job 17:12.
11)tot den hemel
  Dat is, zeer uitstak; zie Gen. 11:4.
12)zijn drek,
  Vergelijk 1 Kon. 14:10.
13)als een droom,
  Dat is, zeer haastelijk en schielijk; want gelijk de gedachtenis van den droom zelf zeer lichtelijk verdwijnt, alzo vindt men ook gemeenlijk niet, wanneer men wakker wordt, hetgeen men gedroomd heeft; Jes. 29:7,8.
14)gezicht
  Te weten, dat den mens in zijn droom vertoond wordt.
15)zal het niet
  Hebreeuws, zal niet toedoen; dat is, zal hem niet meer zien. Vergelijk Gen. 8:10.
16)zijn plaats
  Dat is, hij zal in zijn plaats niet meer gezien of gevonden worden. Zie boven, Job 7:10.
17)te behagen;
  Te weten, omdat zij nog armer zouden worden dan de gemene armen, of omdat zij vrezen zouden door de armen, die van hun ouders geweld geleden hadden, voor het gericht betrokken te worden.
18)zijn vermogen
  Dat is, zijn goed, dat hij met geweld den armen onttrokken heeft.
19)zijn verborgene
  Vergelijk Ps. 90:8, en de aantekening. Sommigen verstaan het van de zonden der jeugd, verstaande de zonden in den tijd zijner jonkheid begaan, mitsgaders de plagen en de ziekten, die de zonden der jonkheid plegen na te volgen als rechtvaardige oordelen Gods.
20)elkeen
  Te weten, der beenderen, vol van de plagen zijner zonden, welke hem alle tot den dood toe bijblijven zullen. Anders, elkeen; te weten, der heimelijke zonden zijner jonkheid. De zin komt op een uit.
21)kwaad
  Te weten, der zonde en boosheid. Alzo Gen. 6:5; 1 Sam. 17:28; Ps. 28:4, enz.
22)zijn mond
  Dat is, in zijn oordeel en beweging. Alzo is het woord mond in het tegendeel genomen, Ps. 119:103.
23)zoet is,
  Dat is, aangenaam en vermakelijk, als een lieflijke spijs in den mond; want gelijk deze, wat in den mond gehouden zijnde, den mens somtijds wel voor een wijle vermaakt, maar daarna zeer bitter opkomt of in het lijf wederom veroorzaakt, alzo zal de zonde voor een tijdlang den mens wel wat genoegen geven, maar de straf, die daarop volgt, is met grote smart verenigd. Vergelijk Spreuk. 5:3,4.
24)verbergt,
  Te weten, om den smaak, dat is het vermaak der zonde te langer te behouden. Vergelijk Job 20:13.
25)dat spaart,
  Te weten, dat kwaad der zonde, hetwelk hier, gelijk tevoren, bij een spijs vergeleken wordt.
26)spijze
  Hebreeuws, zijn brood. Hij blijft in de voorgaande gelijkenis.
27)der adderen
  Welker vergif zeer haastelijk doodt.
28)in het binnenste
  Dat is, in zijn hart of ziel. Alzo 1 Kon. 3:28; Ps. 49:12, en Ps. 51:12, en Ps. 55:5, en Ps. 62:5, en Ps. 94:19; Jer. 9:8, en Jer. 31:33.
29)ingeslokt,
  Dat is, met grote gretigheid, gierigheid en onverzadelijke begeerte vergaderd. Hij oordeelt dat Job zijn goed kwalijk gekregen had.
30)zal het uitspuwen;
  Dat is, zijn zonden, ongerechtigheden en geroofde middelen zullen hem zo bekomen als een, die zijn spijs pijnlijk uitwalgt, of als het sterkste vergif, dat iemand ingedronken heeft.
31)De stromen,
  Versta hiermede een groten en rijken overvloed van allerlei goederen. Alzo Ps. 46:5; Jes. 41:18; Joh. 7:38.
32)van honig
  Door deze dingen en andere worden in de Heilige Schrift te kennen gegeven zeer uitnemende zegeningen, dit tijdelijk leven rakende. Zie Exod. 3:8; 2 Kon. 18:32; onder, Job 29:6, en de aantekening.
33)arbeid
  Dat is, anderer lieden goed, dat zij door hun arbeid gewonnen hadden. Alzo Deut. 28:33; Job 39:14; Ps. 78:46, en Ps. 109:11.
34)wedergeven
  Te weten aan degenen, die hij onrecht gedaan en het hunne geroofd had, zijnde tot deze wedergeving door de overheid gedwongen.
35)inslokken;
  Dat is, niet verdoen, noch genieten. Dit strijdt niet tegen het inslokken, waarvan gesproken is Job 20:15, want dat is te verstaan van het onrechtvaardig verkrijgen en het bezitten voor een tijd; maar dit van het gedurig gebruik.
36)naar het vermogen
  Te weten, naar zijn vermogen; dat is, naardat hij rijk en machtig geweest is, zal hij arm en katijvig worden, hetwelk genaamd wordt zijn verandering. Of, naar de mate, grootheid en veelheid van het goed, dat hij gestolen of geroofd heeft, zal zijn wedergeving moeten zijn, en deze wordt zijn verandering genaamd, omdat hij daardoor arm wordt die rijk was.
37)dat hij niet
  Anders, en hij heeft het niet gebouwd; dat is, hij heeft de huizen wel geroofd, maar heeft den armen geen huizen gebouwd.
38)Omdat
  Dat is, omdat hij een onverzadelijken buik gehad heeft. Zie Job 20:15.
39)in zijn buik
  Dat is, in zijn hart of binnenste. Zie boven, Job 15:2. Of, in zijn persoon, zijnde een deel voor het geheel genomen.
40)gewenst goed
  Hebreeuws, wens, of begeerte; dat is, gewenste of begeerlijke dingen.
41)hij niet wachten
  Te weten, overmits hij door zijn nood zo ten enenmale zal vallen dat hij geen uitkomst zien zal om iets beters te verwachten.
42)Als zijn
  Dat is, als hij goed en rijkdom genoeg zal hebben om gelukkiglijk zijn leven door te brengen.
43)alle hand
  Dat is, alle armen, die van hem beroofd zijn en beroofd gemaakt, zullen het hunne weder zoeken te krijgen.
44)zij [wat]
  Dat is, genomen, dat er enige voorraad der spijs en drank zij om hem te verzadigen.
45)regenen
  Te weten, zijn plagen en rechtvaardige straffen. Vergelijk Ps. 11:6.
46)op zijn spijze.
  Te weten, dat zij hem niet bekome. Anders, als hij eer. Vergelijk Num. 11:33.
47)Hij zij gevloden
  Dat is, gesteld dat hij door de vlucht een gevaar ontkomen is, een ander zal hem treffen. Ditzelfde wordt met andere manier van spreken ook uitgedrukt Jes. 24:18; Jer. 48:44, en Amos 5:19.
48)doorschieten.
  Hebreeuws eigenlijk, doorgaan.
49)zwaard
  Het woord zwaard is begrepen in het woord schalaph, uittrekken, hetwelk meest van het zwaard gebruikt wordt. Zie Num. 22:23,31; Richt. 8:20, en Richt. 9:54, en Richt. 20:2,25; 1 Sam. 31:4. Anders, Hij [te weten, God] zal uittrekken, enz. Zie boven, Job 20:4,23; onder, Job 21:17; Deut. 32:41,42.
50)glinsterende
  Hebreeuws, de glinster, blik, of glans, te weten, van het zwaard, dat is: de blinkende punt van het zwaard. Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen Deut. 32:41; Ezech. 21:10,15; Nah. 3:3; Hab. 3:11.
51)zijn gal
  Versta, het binnenste zijns lichaams; waarmee betekent wordt een dodelijke plaag, dat is, des bozen ondergang.
52)duisternis
  Dat is, tegenspoed en rampzaligheid, die hem God vanwege zijn boosheid laat overkomen; zie Gen. 15:12. Sommigen verstaan dat zijn schuilplaatsen, waar hij zich in het donker meende te verbergen, licht zullen zijn.
53)zijn schuilplaatsen;
  Versta, de schuilhoeken en heimelijke middelen, die de bozen pogen uit te vinden om Gods oordelen te ontgaan. De zin is, dat het zo verre is van daarin enige hulp te zullen vinden, dat daarin ook anders niets voor hen weggelegd is dan tegenspoed en ellende. Andere verstaan de opgesloten rijkdommen der bozen, van welke hij niets goeds genieten maar allerlei verdriet krijgen zou. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 17:14.
54)een vuur,
  Versta, den toorn en de wraak Gods, welke bij een vuur vergeleken wordt. Zie Deut. 32:22 met de aantekening; idem Jes. 26:11; Jer. 15:14; Klaagl. 2:3.
55)niet opgeblazen is,
  Dat is, niet aangestoken door enig mens, maar voortkomende van Gods rechtvaardig oordeel. Het schijnt dat hij ziet op hetgeen staat boven, Job 1:16. Men kan dit ook verstaan in het algemeen van de oordelen Gods en het helse vuur. Vergelijk Jes. 30:33.
56)den overigen
  Versta, zijn huisgenoten en nakomelingen, die zijn boosheid navolgen.
57)De hemel
  De zin is, dat alle schepselen, hemelse en aardse, geestelijke en lichamelijke, levende en levenloze, Gode ten dienst zullen staan, om zijn rechtvaardige oordelen tegen de goddelozen uit te voeren.
58)weggevoerd
  Dat is, wegraken, versmelten en vergaan.
59)het zal
  Hebreeuws, wegvloeiende, of uitgestort, in het getal van velen.
60)dag Zijns toorns.
  Versta den dag des toorns Gods, dat is den gezetten tijd, in welken God zijn gramschap bewijzen zou door zijn rechtvaardige straffen uit te zenden. Vergelijk onder, Job 24:1; Spreuk. 6:34 en Spreuk. 11:4; Jes. 13:13; Klaagl. 2:21; Ezech. 22:24; Zef. 1:15; Rom. 2:5.
61)deel
  Dat is het loon of de straf, den bozen van God naar zijn rechtvaardig oordeel toebescheiden. Alzo onder Job 27:13, en Job 31:2; Ps. 50:18; Jes. 17:14 en Jes. 57:6.
62)erve
  Versta hetzelfde dat recht tevoren een deel genaamd is. Alzo onder, Job 27:13 en Job 31:2.
63)zijner
  Dat is, van de lasterlijke redenen, die de goddelozen tegen God uitgieten. Anders, zijner uitspraak, van God; dat is van het rechtvaardig vonnis, hetwelk God voorgenomen heeft tegen de goddelozen uit te voeren.