< Johannes 7 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
1)En na dezen wandelde Jezus1) in Galilea; want Hij wilde in Judea niet wandelen, omdat de Joden Hem2) zochten te doden.
2)En het feest der Joden,3) namelijk de loof huttenzetting, was nabij.
3)Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem:4) Vertrek van hier, en ga heen in Judea, opdat ook Uw discipelen5) Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.
4)Want niemand doet iets in het verborgen,6) en zoekt zelf, dat men openlijk7) van hem spreke. Indien Gij deze dingen doet, zo8) openbaar Uzelven aan de wereld.9)
5)Want ook Zijn broeders10) geloofden niet in Hem.
6)Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is11) nog niet hier, maar uw tijd is altijd bereid.12)
7)De wereld13) kan ulieden niet14) haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig, dat haar werken boos zijn.
8)Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest; want Mijn tijd is15) nog niet vervuld.16)
9)En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij17) in Galilea.
10)Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar18) als in het verborgen.19)
11)De Joden dan20) zochten Hem in het feest, en zeiden: Waar is Hij?
12)En er was veel gemurmels21) van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare.
13)Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van22) Hem, om de vrees der Joden.23)
14)Doch als het nu in het midden24) van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel, en leerde.
15)En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften,25) daar Hij ze niet geleerd heeft?26)
16)Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar27) Desgenen, Die Mij gezonden heeft.
17)Zo iemand wil Deszelfs wil28) doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek.
18)Die van zichzelven29) spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen, Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig, en geen ongerechtigheid is30) in Hem.
19)Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij31) Mij te doden?
20)De schare antwoordde32) en zeide: Gij hebt den duivel;33) wie zoekt U34) te doden?
21)Jezus antwoordde en35) zeide tot hen: Een werk heb36) Ik gedaan, en gij verwondert37) u allen.
22)Daarom heeft Mozes38) ulieden de besnijdenis39) gegeven (niet dat zij uit Mozes is,40) maar uit de vaderen),41) en gij besnijdt een mens op den sabbat.42)
23)Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes43) niet gebroken worde;44) zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezond45) gemaakt heb op den sabbat?
24)Oordeelt niet naar het aanzien,46) maar oordeelt een rechtvaardig oordeel.
25)Sommigen dan uit die van Jeruzalem47) zeiden: Is Deze niet, Dien zij zoeken te doden?
26)En ziet, Hij spreekt vrijmoediglijk, en zij zeggen Hem48) niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten, dat Deze49) waarlijk is de Christus?
27)Doch van Dezen weten wij, van waar Hij50) is; maar de Christus, wanneer Hij komen zal, zo zal niemand weten,51) van waar Hij is.
28)Jezus dan riep in den tempel,52) lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij53) weet, van waar Ik ben; en Ik ben van54) Mijzelven niet gekomen, maar Hij is waarachtig,55) Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent.56)
29)Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem, en57) Hij heeft Mij gezonden.
30)Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de58) hand aan Hem; want Zijn ure was59) nog niet gekomen.
31)En velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die, welke Deze gedaan heeft?
32)De Farizeen hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en60) de Farizeen en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden.
33)Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd ben61) Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene, Die Mij gezonden heeft.
34)Gij zult Mij zoeken, en gij62) zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij63) niet komen.
35)De Joden dan zeiden tot elkander:64) Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij tot de verstrooide65) Grieken gaan, en de Grieken leren?
36)Wat is dit voor een rede, die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken, en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen?
37)En op den laatsten dag,66) zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst,67) die kome tot68) Mij en drinke.
38)Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de69) Schrift zegt, stromen des70) levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.
39)(En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet,71) overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)
40)Velen dan uit de schare, deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet.72)
41)Anderen zeiden: Deze is de Christus. En73) anderen zeiden: Zal74) dan de Christus uit Galilea komen?
42)Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was?75)
43)Er werd dan tweedracht onder76) de schare, om Zijnentwil.
44)En sommigen van77) hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg78) de handen aan Hem.
45)De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeen; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?
46)De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken,79) gelijk deze Mens.
47)De Farizeen dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid?
48)Heeft iemand uit de oversten in80) Hem geloofd, of uit de Farizeen?
49)Maar deze schare, die de wet niet weet,81) is vervloekt.82)
50)Nicodemus zeide tot hen, welke des nachts83) tot Hem gekomen was, zijnde84) een uit hen:
51)Oordeelt ook onze85) wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet?86)
52)Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galilea? Onderzoek87) en zie, dat uit Galilea geen88) profeet opgestaan is.
53)En een iegelijk ging heen naar zijn huis.