|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
|
1) | En op den eersten dag1) der week,2) zeer vroeg in den morgenstond,3) gingen zij naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar.4) |
2) | En zij vonden den steen afgewenteld van het graf. |
3) | En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet. |
4) | En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig waren,5) zie, twee mannen stonden bij haar in6) blinkende klederen.7) |
5) | En als zij zeer bevreesd werden, en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden? |
6) | Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft,8) als Hij nog in Galilea was, |
7) | Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage wederopstaan. |
8) | En zij werden indachtig Zijner woorden. |
9) | En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven, en aan al de anderen.9) |
10) | En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria,10) de moeder van Jakobus,11) en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden. |
11) | En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap,12) en zij geloofden haar niet. |
12) | Doch Petrus opstaande, liep tot het graf,13) en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven van hetgeen geschied was. |
13) | En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een vlek,14) dat zestig stadien van Jeruzalem was,15) welks naam was Emmaus; |
14) | En zij spraken samen onder elkander van al deze dingen, die er gebeurd waren. |
15) | En het geschiedde, terwijl zij samen spraken, en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging. |
16) | En hun ogen werden gehouden,16) dat zij Hem niet kenden.17) |
17) | En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?18) |
18) | En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem,19) en weet niet de dingen, die dezer dagen daarin geschied zijn? |
19) | En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een Profeet was,20) krachtig in werken en woorden,21) voor God22) en al het volk.23) |
20) | En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben. |
21) | En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israel24) verlossen zou.25) Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn. |
22) | Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld,26) die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn; |
23) | En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft. |
24) | En sommigen dergenen, die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet. |
25) | En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! |
26) | Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?27) |
27) | En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. |
28) | En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen; en Hij hield Zich,28) alsof Hij verder gaan zou. |
29) | En zij dwongen Hem,29) zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. |
30) | En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het,30) en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.31) |
31) | En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.32) |
32) | En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?33) |
33) | En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elven samenvergaderd, en die met hen waren; |
34) | Welke zeiden:34) De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien. |
35) | En zij vertelden, hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods. |
36) | En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! |
37) | En zij verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden, dat zij een geest zagen.35) |
38) | En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten? |
39) | Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf;36) tast Mij aan, en ziet; want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet, dat Ik heb. |
40) | En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten. |
41) | En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets om te eten?37) |
42) | En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis, en van honigraten. |
43) | En Hij nam het, en at het voor hun ogen.38) |
44) | En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was,39) namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen. |
45) | Toen opende Hij hun verstand,40) opdat zij de Schriften verstonden. |
46) | En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage. |
47) | En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem.41) |
48) | En gij zijt getuigen van deze dingen. |
49) | En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u;42) maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht44) uit de hoogte.43)45) |
50) | En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanie,46) en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. |
51) | En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. |
52) | En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap. |
53) | En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God.47) Amen. |