|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
|
1) | En opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen.1) |
2) | En Hij zag ook een zekere arme weduwe twee kleine penningen daarin werpen.2) |
3) | En Hij zeide: Waarlijk, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen. |
4) | Want die allen hebben van hun overvloed geworpen3) tot de gaven Gods;4) maar deze heeft van haar gebrek,5) al den leeftocht,6) dien zij had, daarin geworpen. |
5) | En als sommigen zeiden van den tempel, dat hij met schone stenen en begiftigingen versierd was,7) zeide Hij: |
6) | Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, er zullen dagen komen, in welke niet een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die niet zal worden afgebroken. |
7) | En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn, en welk is het teken, wanneer deze dingen zullen geschieden? |
8) | En Hij zeide: Ziet, dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam,8) zeggende: Ik ben de Christus;9) en de tijd is nabij gekomen, gaat dan hen niet na. |
9) | En wanneer gij zult horen van oorlogen en beroerten,10) zo wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten eerst geschieden;11) maar nog is terstond het einde niet. |
10) | Toen zeide Hij tot hen: Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk. |
11) | En er zullen grote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentien; er zullen ook schrikkelijke dingen,12) en grote tekenen van den hemel geschieden.13) |
12) | Maar voor dit alles, zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de synagogen en gevangenissen;14) en gij zult getrokken worden voor koningen en stadhouders, om Mijns Naams wil. |
13) | En dit zal u overkomen15) tot een getuigenis.16) |
14) | Neemt dan in uw harten voor,17) van te voren niet te overdenken, hoe gij u verantwoorden zult; |
15) | Want Ik zal u mond en wijsheid geven,18) welke niet zullen kunnen tegenspreken, noch wederstaan allen, die zich tegen u zetten. |
16) | En gij zult overgeleverd worden19) ook van ouders, en broeders, en magen, en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u doden. |
17) | En gij zult van allen gehaat worden20) om Mijns Naams wil. |
18) | Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan.21) |
19) | Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid. |
20) | Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan, dat haar verwoesting nabij gekomen is. |
21) | Alsdan die in Judea zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daaruit trekken; en die op de velden zijn, dat zij in dezelve niet komen.22) |
22) | Want deze zijn dagen der wraak,23) opdat alles vervuld worde, dat geschreven is. |
23) | Doch wee den bevruchten24) en den zogenden vrouwen in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land,25) en toorn over dit volk. |
24) | En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards,26) en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen27) vervuld zullen zijn. |
25) | En er zullen tekenen zijn in de zon, en maan, en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven;28) |
26) | En den mensen het hart zal bezwijken29) van vrees en verwachting der dingen, die het aardrijk zullen overkomen;30) want de krachten der hemelen zullen bewogen worden.31) |
27) | En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk, met grote kracht32) en heerlijkheid.33) |
28) | Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog,34) en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.35) |
29) | En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgeboom, en al de bomen. |
30) | Wanneer zij nu uitspruiten, en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven, dat de zomer nu nabij is. |
31) | Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods nabij is.36) |
32) | Voorwaar Ik zeg u, dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan,37) totdat alles zal geschied zijn. |
33) | De hemel en de aarde zullen voorbijgaan,38) maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. |
34) | En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens,39) en dat u die dag niet onvoorziens over kome. |
35) | Want gelijk een strik zal hij komen over al degenen, die op den gansen aardbodem gezeten zijn.40) |
36) | Waakt dan te aller tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen,41) die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen.42) |
37) | Des daags nu was Hij lerende in den tempel; maar des nachts ging Hij uit, en vernachtte op den berg, genaamd den Olijf berg. |
38) | En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel, om Hem te horen. |