|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
|
1) | En de gehele menigte van hen stond op,1) en leidde Hem tot Pilatus.2) |
2) | En zij begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden, dat Deze het volk verkeert,3) en verbiedt den keizer schattingen te geven, zeggende, dat Hij Zelf Christus, de Koning is.4) |
3) | En Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het.5) |
4) | En Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in dezen Mens.6) |
5) | En zij hielden te sterker aan,7) zeggende: Hij beroert het volk, lerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe. |
6) | Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraagde hij, of die Mens een Galileer was? |
7) | En verstaande, dat Hij uit het gebied van Herodes was,8) zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was.9) |
8) | En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van over lang begerig geweest Hem te zien, omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig teken te zien,10) dat van Hem gedaan zou worden. |
9) | En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets. |
10) | En de overpriesters en de Schriftgeleerden stonden,11) en beschuldigden Hem heftiglijk. |
11) | En Herodes met zijn krijgslieden12) Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan,14) en zond Hem weder tot Pilatus. |
12) | En op denzelfde dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren te voren in vijandschap tegen den anderen. |
13) | En als Pilatus de overpriesters,15) en de oversten, en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen: |
14) | Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht, als een, die het volk afkerig maakt; en ziet, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid ondervraagd,16) en heb in dezen Mens geen schuld gevonden, van hetgeen daar gij Hem mede beschuldigt; |
15) | Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en ziet, er is van Hem niets gedaan,17) dat des doods waardig is. |
16) | Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.18) |
17) | En hij moest hun19) op het feest een loslaten.20) |
18) | Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg met Dezen,21) en laat ons Bar-abbas los. |
19) | Dewelke was om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en om een doodslag, in de gevangenis geworpen. |
20) | Pilatus dan riep hun wederom toe, willende Jezus loslaten. |
21) | Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! |
22) | En hij zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads gedaan? Ik heb geen schuld des doods in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan kastijden22) en loslaten. |
23) | Maar zij hielden aan met groot geroep,23) eisende, dat Hij zou gekruist worden; en hun en der overpriesteren geroep werd geweldiger.24) |
24) | En Pilatus oordeelde,25) dat hun eis geschieden zou. |
25) | En hij liet hun los dengene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geeist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil.26) |
26) | En als zij Hem wegleidden, namen zij een Simon van Cyrene, komende van den akker, en legden hem het kruis op,27) dat hij het achter Jezus droeg. |
27) | En een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, welke ook28) weenden en Hem beklaagden.29) |
28) | En Jezus, Zich tot haar kerende zeide: Gij dochters van Jeruzalem!30) weent niet over Mij,31) maar weent over uzelven,32) en over uw kinderen. |
29) | Want ziet, er komen dagen, in welke men zeggen zal:33) Zalig zijn de onvruchtbaren,34) en de buiken, die niet gebaard hebben, en de borsten, die niet gezoogd hebben. |
30) | Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen:35) Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons. |
31) | Want indien zij dit doen aan het groene hout,36) wat zal aan het dorre geschieden?37) |
32) | En er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid, om met Hem gedood te worden. |
33) | En toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedel plaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter zijde en den ander ter linker zijde.38) |
34) | En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet,39) wat zij doen.40) En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. |
35) | En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods.41) |
36) | En ook de krijgsknechten, tot Hem komende, bespotten Hem, en brachten Hem edik;42) |
37) | En zeiden: Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. |
38) | En er was ook een opschrift43) boven Hem geschreven,44) met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE Is De KONING DER JODEN. |
39) | En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons. |
40) | Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? |
41) | En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. |
42) | En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.45) |
43) | En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.46) |
44) | En het was omtrent de zesde ure,47) en er werd duisternis over de gehele aarde,48) tot de negende ure toe. |
45) | En de zon werd verduisterd,49) en het voorhangsel des tempels scheurde midden door.50) |
46) | En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik51) Mijn geest.52) En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. |
47) | Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God,53) en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig. |
48) | En al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen, die geschied waren, keerden wederom, slaande op hun borsten.54) |
49) | En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen, die Hem te zamen gevolgd waren van Galilea, en zagen dit aan. |
50) | En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man, |
51) | (Deze had niet mede bewilligd in hun raad en handel) van Arimathea, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte;55) |
52) | Deze ging tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus. |
53) | En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, en legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was. |
54) | En het was de dag der voorbereiding,56) en de sabbat kwam aan.57) |
55) | En ook de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galilea, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. |
56) | En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod.58) |