|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
|
1) | Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den1) stal der schapen, maar van elders inklimt,2) die is een dief3) en moordenaar.4) |
2) | Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.5) |
3) | Dezen doet de6) deurwachter open, en de schapen horen zijn stem;7) en hij roept zijn schapen bij name, en8) leidt ze uit.9) |
4) | En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen;10) en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.11) |
5) | Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen. |
6) | Deze gelijkenis zeide12) Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was,13) dat Hij tot hen sprak. |
7) | Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.14) |
8) | Allen, zovelen als er voor Mij zijn15) gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben16) hen niet gehoord. |
9) | Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan,17) en weide vinden.18) |
10) | De dief komt niet,19) dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.20) |
11) | Ik ben de goede Herder; de goede21) herder stelt zijn leven voor de schapen.22) |
12) | Maar de huurling, en23) die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen. |
13) | En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg24) voor de schapen. |
14) | Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en25) worde van de Mijnen gekend. |
15) | Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik26) ook den Vader; en Ik stel Mijn leven27) voor de schapen. |
16) | Ik heb nog andere schapen, die28) van dezen stal niet zijn;29) deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en30) het zal worden een kudde, en een Herder.31) |
17) | Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme. |
18) | Niemand neemt hetzelve32) van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af;33) Ik heb macht hetzelve af te leggen, en heb macht hetzelve wederom te nemen.34) Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. |
19) | Er werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil. |
20) | En velen van hen zeiden: hij heeft den duivel, en35) is uitzinnig; wat hoort gij Hem? |
21) | Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; kan ook de duivel der blinden ogen openen? |
22) | En het was het feest der vernieuwing36) des tempels te Jeruzalem; en het was winter.37) |
23) | En Jezus wandelde in den tempel, in het voorhof van38) Salomo.39) |
24) | De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij onze40) ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit. |
25) | Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd,41) en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij. |
26) | Maar gijlieden gelooft niet; want gij zijt niet van Mijn42) schapen, gelijk43) Ik u gezegd heb. |
27) | Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. |
28) | En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.44) |
29) | Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen;45) en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. |
30) | Ik en de Vader zijn een.46) |
31) | De Joden dan namen47) wederom stenen op,48) om Hem te stenigen. |
32) | Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele49) treffelijke werken50) getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij? |
33) | De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over gods lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven God maakt.51)52) |
34) | Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet:53) Ik heb gezegd, gij zijt goden? |
35) | Indien de wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord54) Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden;55) |
36) | Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in56) de wereld gezonden57) heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? |
37) | Indien Ik niet doe de werken Mijns58) Vaders, zo gelooft Mij niet; |
38) | Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is,59) en Ik in Hem. |
39) | Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit60) hun hand. |
40) | En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats, waar Johannes eerst61) doopte; en Hij bleef aldaar. |
41) | En velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes62) deed wel geen teken; maar alles, wat Johannes van Dezen zeide, was waar. |
42) | En velen geloofden aldaar in Hem. |