|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
|
1) | En voorbijgaande, zag Hij een mens, blind van de1) geboorte af. |
2) | En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd,2) deze, of zijn3) ouders, dat hij blind zou geboren worden? |
3) | Jezus antwoordde: Noch deze heeft4) gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem5) zouden geopenbaard worden. |
4) | Ik moet werken de werken Desgenen,6) Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is;7) de nacht komt,8) wanneer niemand werken kan. |
5) | Zolang Ik in9) de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld.10) |
6) | Dit gezegd hebbende, spoog Hij op de aarde, en maakte slijk uit dat speeksel, en streek dat slijk11) op de ogen des blinden; |
7) | En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam12) (hetwelk overgezet wordt: uitgezonden). Hij dan ging heen en wies zich, en kwam ziende. |
8) | De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, dat13) hij blind was, zeiden: Is deze niet, die zat en bedelde?14) |
9) | Anderen zeiden: Hij is het; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben het. |
10) | Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de15) ogen geopend? |
11) | Hij antwoordde en zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, en bestreek mijn ogen,16) en zeide tot mij: Ga heen naar het badwater Siloam, en was u. En ik ging heen, en wies mij, en ik werd ziende.17) |
12) | Zij dan zeiden tot hem: Waar is Die? Hij zeide: Ik weet het niet. |
13) | Zij brachten hem18) tot de Farizeen, hem namelijk, die te voren blind geweest was. |
14) | En het was sabbat, als Jezus het slijk maakte, en zijn ogen opende. |
15) | De Farizeen dan vraagden hem ook wederom, hoe hij ziende geworden was. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn ogen, en ik wies mij, en ik zie. |
16) | Sommigen dan uit de Farizeen zeiden: Deze Mens is van19) God niet, want Hij houdt den sabbat niet.20) Anderen zeiden:21) Hoe kan een mens, die een zondaar is,22) zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen. |
17) | Zij zeiden wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem; dewijl Hij uw23) ogen geopend heeft? En hij zeide: Hij is een Profeet. |
18) | De Joden dan24) geloofden van hem niet, dat hij blind geweest was, en ziende was geworden,25) totdat zij geroepen hadden de ouders desgenen, die ziende geworden was. |
19) | En zij vraagden hun, zeggende: Is deze uw zoon, welken gij zegt, dat blind geboren is? Hoe ziet hij dan nu? |
20) | Zijn ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten, dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is; |
21) | Maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; of wie zijn ogen geopend heeft, weten wij niet; hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven; hij zal van zichzelven spreken. |
22) | Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden hadden26) alrede te zamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, dat die uit de synagoge27) zou geworpen worden. |
23) | Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven. |
24) | Zij dan riepen voor de tweede maal den mens, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef God de eer;28) wij weten, dat deze Mens een zondaar is.29) |
25) | Hij dan antwoordde en zeide: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; een ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie. |
26) | En zij zeiden wederom tot hem:30) Wat heeft Hij u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend? |
27) | Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede gezegd, en gij hebt het niet gehoord;31) wat wilt gij het wederom horen? Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden? |
28) | Zij gaven hem dan scheldwoorden, en zeiden: Gij zijt Zijn discipel; maar wij zijn discipelen van Mozes. |
29) | Wij weten, dat God tot Mozes gesproken heeft; maar Dezen weten wij niet, van waar Hij is.32) |
30) | De mens antwoordde, en zeide tot hen: Hierin is immers wat wonders, dat gij niet weet, van waar Hij is, en nochtans heeft Hij mijn ogen geopend.33) |
31) | En wij weten, dat God de zondaars niet34) hoort; maar zo35) iemand godvruchtig is, en Zijn wil doet, dien hoort Hij. |
32) | Van alle36) eeuw is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft.37) |
33) | Indien Deze van God niet ware, Hij zou38) niets kunnen doen.39) |
34) | Zij antwoordden, en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden40) geboren, en leert gij ons? En zij wierpen hem uit.41) |
35) | Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God? |
36) | Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven? |
37) | En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het. |
38) | En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.42) |
39) | En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze43) wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien,44) zien mogen, en45) die zien,46) blind worden.47) |
40) | En dit hoorden enigen uit de Farizeen, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook blind? |
41) | Jezus zeide tot hen: Indien gij blind48) waart, zo zoudt gij geen zonde hebben;49) maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde.50) |